6.
Gebruiksvoorwaarden
Gebruik de GSM-module alleen bij een bedrijfsspanning tussen 5 en 30 V/DC.
Voor een foutieve werking moet de stroombron zonder spanningsverlies tenminste een stroom van 1000 mA
kunnen leveren. Hierbij is het onbelangrijk of de voeding door een accu (bijv. zonne-energie-accu) of door
een geschikte netvoeding met gestabiliseerde uitgang gebeurt.
Bij de installatie van de GSM-module moet rekening worden gehouden met de kabeldiameter van de
aansluitleidingen.
De GSM-module moet op een tegen spatwater beschermde plaats gemonteerd worden. De gebruikspositie
is willekeurig.
Het ontvangst van de provider, waarvan u de SIM-kaart in de GSM-module gebruikt, moet op de
montageplaats van de GSM-module of de GSM-antenne storingsvrij werken en voldoende veldsterkte
hebben.
7.
Functie-overzicht van de ingangen
Deze GSM-module bezit 9 ingangen. Elke ingang kan bij een vooraf gedefinieerde ingangssignaal
een SMS of een email als informatie sturen.
Let op de maximale ingangsspanning van 2 V op beide temperatuuringangen (T1, T2),
14 V op ADC en de maximale ingangsspanning van 12 V/DC op de zes optokoppeling-
ingangen (IN1, IN2, twee LOG, DEL, INV)!
U heeft de volgende ingangen ter beschikking:
•
Twee digitale ingangen „IN1" en „IN2", die bij ingangsspanningen tussen 0 - 12 V/DC vooraf
gedefinieerde digitale schakeltoestanden („high" of „low") herkennen en melden. Toepassing vinden
deze ingangen bijv. bij rookmelders, inbraakmelders (stroomlussen, die onderbroken worden) of
uitgangen van een alarminstallatie.
•
Twee digitale ingangen „LOG", die bij ingangsspanningen tussen 0 - 12 V/DC vooraf gedefinieerde
digitale schakeltoestanden („high" of „low") herkennen, afhankelijk van elkaar melden en de uitgang
„LOG" schakelen. Hierbij kunnen de beide ingangen logisch verbonden worden. Gebruikt wordt deze
verbinding wanneer bijv. een inbraakmelder via een tijdschakelklok op scherp zal worden geschakeld.
•
Een digitale ingang „DEL", welke bij ingangsspanningen tussen 0 - 12 V/DC vooraf gedefinieerde digitale
schakeltoestanden („high" of „low") herkent, meld en de uitgang "DEL" uitgesteld in- en uitschakelt.
Gebruikt wordt een inschakelvertraging bijv. bij het scherp zetten van een alarminstallatie, zodat nog
voldoende tijd overblijft om de ruimte te verlaten. Uitschakelvertragingen komen ook bij een
ventilatienaloop voor.
•
Een digitale ingang „INV", welke bij ingangsspanningen tussen 0 - 12 V/DC vooraf gedefinieerde digitale
schakeltoestanden („high" of „low") herkent, meld en de uitgang „INV" schakelt. Deze inverteert de
uitgang bij ieder stijgende flank op de ingang en maakt zo van elke toets-ingang een AAN/UIT-functie
van een schakelaar. Gebruikt wordt deze ingang bijv. bij impulsschakelaars, waarbij meerdere
schakelaars een gemeenschappelijke verbruiker besturen, zoals bij meerdere lichtschakelaars in een
entree.
•
Twee temperatuuringangen „T1" en „T2" dienen voor de temperatuurmeting en besturing. Op beide
temperatuuringangen kan telkens een temperatuurvoeler (bijv. Conrad bestnr. 198896) aangesloten
worden. Toegepast worden deze ingangen bijv. ter bewaking van kamertemperaturen en doelmatige
besturing van verwarmingen.
•
Een analoge ingang („ADC") kan meetresultaten registreren en melden. Het ingangsmeetbereik
bedraagt 0 - 14 V/DC. Is deze spanningsbereik niet voldoende voor de toepassing, dan kan hij met
spanningsdelers overeenkomstig aangepast worden. Lees hiertoe ook de informatie in hoofdstuk
„Analoge ingang (ADC)" in deze gebruiksaanwijzing. De analoge ingang wordt bijv. toegepast bij
vulstandsensoren (met zich langzaam veranderde analoge spanningen van 0 tot 14 V).
6