5.4
OPROEPEN VAN OPGESLAGEN RESULTATEN
Ieder opgeslagen resultaat is eventueel voorzien van een subresultaat en meetparameters
(zie tabel 4). Iedere functie heeft een identificatienummer (1 t/m 3 zie onderstaande figuur).
Hierdoor kan de gebruiker zien aan welke functie het subresultaat is gekoppeld.
Het identificatienummer wordt slechts even getoond voordat het teruggeroepen resultaat op het
display wordt getoond.
Procedure voor het terughalen van opgeslagen resultaten:
Ingedrukte toets
Figuur 2: Identificatienummer van iedere functie
Commentaar
Laatst veranderde deelcode (X.X.X of YYY) die voor het terughalen van resultaten wordt
getoond.
Voer de gewenste code in door middel van de [ , ] toetsen, indien nodig.
Controleer het andere deel van de code door het drukken op de [DISPLAY] toets en
verander dit, indien nodig, door middel van de [ , ] toetsen.
Bevestig het oproepen door de [Oproepen] toets opnieuw in te drukken.
- Pagina 23 -
Utrecht
005