OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
Specificeren van het contrast
Gebruik de volgende procedure om het relatieve verschil
tussen de lichte delen en de donkere delen te regelen van
het beeld dat u opneemt.
1.
Druk tijdens een opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de "REC" tab, selecteer "Contrast"
en druk daarna op [ ].
3.
Selecteer de gewenste instelling m.b.v [ ] en
[ ] en druk vervolgens op [SET].
Om dit te verkrijgen:
Hoog contrast
Normaal contrast
Laag contrast
Selecteer deze
instelling:
+2
+1
0
–1
–2
102
In- en uitschakelen van het in-beeld
raster
U kunt rasterlijnen op het beeldscherm verkrijgen om u te
helpen bij de compositie van beelden en om er zeker van
te zijn dat de camera tijdens het opnemen recht gehouden
wordt.
1.
Druk tijdens een opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de "REC" (opname) tab, selecteer
"Grid" (raster) en druk daarna op [ ].
3.
Gebruik [ ] en [ ] om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Toon het raster
Verberg het raster
Selecteer deze instelling:
On (aan)
Off (uit)