Contactschakelaar
De contactschakelaar (Fig. 6), waarmee u de motor
start en afzet, heeft twee standen: Uit en Aan. Draai
het sleuteltje naar rechts—op Aan—om de motor in
werking te stellen. Als het voertuig stilstaat, draait u
het sleuteltje naar links op Uit. Verwijder het sleuteltje
uit de contact.
Urenteller
De urenteller (Fig. 6) geeft het totale aantal uren aan
dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller gaat
lopen als de gaspedaal wordt ingetrapt.
Oliedruklampje
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat de oliedruk
in de motor beneden een veilig niveau daalt (Fig. 6).
Als het lampje gaat branden, moet het oliepeil worden
gecontroleerd en olie worden bijgevuld indien dit
nodig is; zie Motoroliepeil controleren.
Opmerking: Het oliedruklampje kan gaan flikkeren.
Dit is normaal en er hoeven dan geen maatregelen te
worden genomen.
Lichtschakelaar
Tuimelschakelaar om de koplampen te ontsteken.
Indrukken om de lampen te laten branden (Fig. 6).
Aansluitpunt
Het aansluitpunt dient voor de aansluiting van
optionele elektrische accessoires (Fig. 6).
2
1. Contactschakelaar
2. Urenteller
3. Lichtschakelaar
4. Oliedruklampje
5. Aansluitpunt
1
5
Figuur 6
Brandstofmeter
De brandstofmeter (Fig. 7) geeft aan hoeveel
brandstof er in de tank zit.
1. Brandstofmeter
Handgrepen voor passagier
De handgrepen voor de passagier bevinden zich rechts
van het instrumentenpaneel en op de buitenkant van
elke stoel (Fig. 8).
1
1. Handgrepen voor passagier
2. Heupsteun
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u het
voertuig gaat gebruiken.
•
Controleer de bandenspanning.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan
autobanden: zij vereisen een lagere spanning om
compactie en beschadiging van de grasmat te
voorkomen.
17
1
Figuur 7
2
Figuur 8