alleen zin als de eigenaar/beheerder van de stookinstallaties per se een bewijs
voor de te hoge onderdruk wil hebben.
Het toepassingsgebied voor het meten van de onderdruk in de ruimte van
plaatsing ligt dus met name daar waar de capaciteit van de omgevingslucht-
afzuigende installaties als gering wordt ingeschat, of waar sprake is van
bijzondere ruimtelijke omstandigheden die laten vermoeden dat de onderdruk bij
gemeenschappelijk gebruik van stookinstallatie(s) en omgevingslucht-
afzuigende installatie(s) niet hoger ligt dan de toegelaten waarde (4 resp. 8 Pa).
De controle dat er geen gevaarlijke onderdruk kan ontstaan, moet worden
uitgevoerd met drukmeters die zijn goedgekeurd voor het 'meten van
onderdrukken in ruimtes waar stookinstallaties staan'.
De meting volgt het hier volgende schema:
1. Alle vensters en deuren van de ruimte met de stookinstallatie sluiten. Als de
vensters en buitendeuren rolluiken hebben, dan moeten die ook worden
gesloten. Verschildrukmeter inschakelen en nulpuntbepaling afwachten,
capillaire slangen aansluiten op het meetinstrument (referentie = (-)
aansluiting, ruimte met stookinstallatie = (+) aansluiting), venster, evt.
rolluiken openen en capillaire slang voor buiten (voor referentiedruk) leggen,
nulpunt op meetwaarde-indicatie controleren, drukverloopregistratie starten,
ca. 30 seconden bij geopend venster resp. buitendeur wachten om nullijn te
registreren.
2. Stookinstallatie(s) aanzetten en maximale vermogen instellen. Bij met de
hand geladen stookinstallaties voor vaste brandstoffen moet vollastbedrijf
zijn bereikt. Alle voorhanden luchtafzuigende inrichtingen moeten in werking
worden gesteld. Daarbij moet de meting de meest ongunstige toestand
meten, d.w.z. de beoordeling moet op de maximale stand van de
luchtafzuigende inrichting(en) worden uitgevoerd. In gevallen waarin de
ontluchtingsinrichting niet in dezelfde ruimte als de stookinstallatie staat,
moeten alle deuren en openingen tussen de plaats waar de stookinstallatie
staat en de ontluchtingsinrichting open blijven. Het nulpunt mag na
inbedrijfstelling van stookinstallatie en luchtafzuigende inrichtingen bij
geopend venster of buitendeur van de ruimte met de stookinstallatie niet
veranderen.
3. Venster/deur sluiten, ca. 30 seconden wachten, onderdruk controleren,
juiste afzuiging van de rookgassen controleren. Als het venster/de
buitendeur van de ruimte met de stookinstallatie een rolluik heeft, moeten
ook dat worden gesloten en geopend.
4. Venster/deur openen, ca. 30 seconden wachten, nullijn moet weer worden
bereikt.
5. Venster/deur sluiten, ca. 30 seconden wachten, onderdruk controleren,
juiste afzuiging van de rookgassen controleren.
6. Venster/deur openen, ca. 30 seconden wachten, nullijn moet weer worden
bereikt.
9 Meting uitvoeren
57