9 Meting uitvoeren
richt zich tot de fabrikanten van zulke meetinstrumenten. In de richtlijn worden
eisen aan de uitvoering en minimale eisen voor de proceskarakteristieken van
meet- en controle-inrichtingen op het gebied van onderdrukmeting en
voorschriften voor het uitvoeren van de geschiktheidstests vastgelegd.
Beschrijving typische meetprincipes:
met een volgens deze richtlijn gekeurd instrument is het mogelijk, een
onderdruklimiet van 4 Pa resp. bij omgevingslucht-onafhankelijke
stookinstallaties voor vaste stoffen van 8 Pa in de ruimte van plaatsing te
controleren en het chronologische verloop voor de duur van minstens 3 minuten
in een diagram op het display weer te geven of uit te printen en te beoordelen.
Met twee even lange, flexibele capillaire slangen wordt het drukverschil tussen
ruimte van plaatsing en een pneumatisch van het verbrandingsluchtsysteem
losgekoppeld referentiepunt (buitenlucht, trappenhuis) gedetecteerd en naar
een druksensor geleid.
De capillaire slangen kunnen zowel door de vensterafdichting naar buiten als
door de deursponning of het sleutelgat naar het trappenhuis worden geleid. De
tweede capillaire leiding blijft onverkort in de ruimte van de stookinstallatie.
Verloop van een meting van de onderdruk in de ruimte met de stookinstallatie:
van de omgevingslucht afhankelijke stookinstallaties mogen niet worden
geplaatst in ruimtes met inrichtingen die lucht afzuigen. Voor zover er bij de
werking van de stookinstallaties geen gevaarlijke onderdruk kan ontstaan, zijn
afwijkingen mogelijk. Als gevaarlijk wordt een onderdruk van meer dan 4 Pa
tijdens bedrijf van omgevingslucht-afhankelijke stookinstallaties beschouwd. Bij
gekeurde stookinstallaties voor vaste brandstoffen die niet afhankelijk zijn van
de omgevingslucht (zie inzetbaarheidsattest (bijv. algemene toelating van de
stookinstallatie door bouwtoezicht) is in de regel een onderdruk van meer dan 8
Pa niet toegelaten.
Het attest kan door verschillende maatregelen worden geleverd. Daartoe
behoren bijv. de inbouw van een schakelaar om het venster op een kier te
zetten, inbouw van een onderdrukbewaker of een meettechnisch bewijs dat bij
gelijktijdige werking van stookinstallatie(s) en omgevingslucht afzuigende
installatie(s) geen gevaarlijke onderdruk kan ontstaan.
Welke maatregelen het gewenste resultaat opleveren, hangt grotendeels af van
de lokale omstandigheden. Dit zijn bijv. de dichtheid van de buitenschil, grootte
van de ruimte, aanwezigheid resp. dichtheid van de tussendeuren en van de
hoeveelheid lucht die door de afzuigende installaties uit de omgevingslucht
wordt gezogen.
Men kan ervan uitgaan dat bij effectieve afzuigkappen minstens 400 m
3
/h lucht
wordt afgezogen (bij luchtafvoerdrogers ligt de hoeveelheid lucht niet echt veel
lager, heel sterke afzuigkappen zuigen meer dan 1000 m
3
/h lucht af). Als heel
veel lucht wordt afgevoerd is in woningen of vergelijkbare ruimtes een meting
van de onderdruk vaak niet zinvol.
Hier kan in de regel alleen een opening naar buiten toe, dus bijv. een gekanteld
venster met kiepschakelaar, de oplossing zijn. De meting heeft in zo'n geval dus
56