03 Klimaat
Elektronische klimaatregeling, ECC*
N.B.
Als u de knop linksom hebt gedraaid en de
ventilatorindicatie op het display gedoofd is,
zijn de ventilator en de airconditioning uit-
geschakeld. Het display geeft het ventila-
torsymbool en
OFF
weer.
03
3. Recirculatie
U kunt deze functie inschake-
len als u vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten
wilt houden. De lucht in de
passagiersruimte wordt dan
gerecirculeerd. Er komt met
andere woorden geen lucht
van buiten de auto in, wanneer deze functie
actief is. Als de lucht in de auto te lang recir-
culeert, kan de binnenzijde van de ruiten
beslaan.
Timer
Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de
recirculatiefunctie geselecteerd is) de kans op
ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwali-
teit. Voor het in- en uitschakelen van deze func-
tie, zie pagina 77.
N.B.
Wanneer u de ontwaseming (4) selecteert,
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld.
*
92
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
3. Interior Air Quality System*
Dezelfde knop als de recircu-
latie.
Het Interior Air Quality System
bestaat uit een combifilter
met een Air Quality Sensor.
Het combifilter ontdoet de
binnenkomende lucht van gassen en stofdeel-
tjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en ver-
ontreinigingen in de passagiersruimte. Wan-
neer de sensor een verhoogde concentratie
meet, wordt de luchtinlaat afgesloten zodat de
lucht in de passagiersruimte recirculeert. Wan-
neer de Interior Air Quality Sensor actief is,
brandt het groene lampje (A) in de knop.
Air Quality Sensor activeren:
Druk op AUTO (1) om de Air Quality Sensor
te activeren (normale instelling).
Of:
Selecteer een van de volgende drie func-
ties door verschillende malen op de recir-
culatieknop te drukken.
•
De Air Quality Sensor is actief – het lampje
(A) brandt.
•
De recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig
is voor koeling bij warm weer) – geen van
de lampjes brandt.
•
De recirculatie is actief – het lampje (M)
brandt.
Let erop dat:
•
U de Air Quality Sensor het beste altijd
ingeschakeld moet laten staan.
•
Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
•
U beter de ontwaseming voor de voorruit,
achterruit en zijruiten kunt inschakelen,
wanneer de ruiten beslaan.
4. Ontwaseming
U gebruikt de ontwaseming
om de voorruit en de zijruiten
snel te ontwasemen en te ont-
dooien. De ventilator draait
dan op hoge snelheid en
stuurt lucht naar de ruiten. Het
lampje in de ontwasemings-
knop brandt, wanneer de functie ingeschakeld
is.
Bij activering van de ontwasemingsfunctie
vindt bovendien het volgende plaats om de
lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht
te ontdoen:
•
de airconditioning (AC) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC (6)
•
de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.