Zorg voor een langere levensduur
ervoor dat de banden van de voor-
en achterwielen gelijkmatig slijten. Wij
raden aan dat de voor- en
achterwielen met regelmatige
intervallen van 15.000 tot 20 000 km
(9.000 tot 12.000 mijl) te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs
trottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden,
doe het dan zo langzaam mogelijk
en rijd zo mogelijk haaks met de
wielen het trottoir op.
Controleer regelmatig de banden op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het
loopvlak. Ongelijkmatige slijtage
betekent dat de wieluitlijning niet
meer aan de specificaties voldoet.
GEBRUIK VAN
WINTERBANDEN
Als winterbanden worden gebruikt,
moeten de door de fabrikant
aanbevolen bandenspanningen
worden aangehouden.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Velgen en banden
160
GEBRUIK VAN
SNEEUWKETTINGEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Rijd niet harder dan 50 km/h (30
mph).
Rijd niet met sneeuwkettingen
op een sneeuwvrij wegdek.
LET OP
Wanneer uw auto is uitgerust
met wieldeksels, verwijder deze
dan voordat u sneeuwkettingen
monteert.
N.B.: Het ABS blijft normaal werken.
Gebruik alleen sneeuwkettingen met
kleine schakels.
Gebruik alleen sneeuwkettingen op
de aangedreven wielen.
Uitvoeringen met
voorwielaandrijving
N.B.: In de registratiedocumenten
zijn voor de vooras alleen 195/75 R
16 C banden vermeld.
Wanneer uw wagen is uitgerust met
215/75 R 16 C banden, monteer dan
195/75 R 16 C (M+S) banden op de
voorwielen. Breng de
bandenspanning op de maximum
voorgeschreven waarde.