Wanneer de wijzer in het rode gebied
komt, is de motor oververhit. Zet de
motor af, zet het contact af en stel
de oorzaak vast zodra de motor
is afgekoeld.
Uitvoeringen met een
informatiedisplay
Bovendien verschijnt een
waarschuwingsbericht op het display.
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de
pomp duidt aan aan welke zijde zich
de klep van de brandstofvulopening
bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet gaan
de volgende controlelampen en
indicatoren kort branden ter
bevestiging dat het systeem
operationeel is.
•
Controlelamp ABS
•
Controlelamp airbag
•
Controlelamp remsysteem
•
Controlelamp portier niet goed
gesloten
•
Controlelamp motor
•
Controlelamp 'Vorst'
•
Controlelamp laadstroom
•
Controlelamp oliedruk
•
Controlelamp stuurbekrachtiging
Instrumenten
•
•
Wanneer een controlelamp of
indicator bij het aanzetten van het
contact niet gaat branden, duidt dit
op een storing. Laat het systeem zo
snel mogelijk controleren.
Controlelamp ABS
Wanneer de lamp tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. De remmen blijven normaal
werken (zonder ABS) maar laat deze
storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
knipperen, duidt dit op een storing.
Laat deze storing zo spoedig
mogelijk controleren.
Controlelamp remsysteem
voorzichtig in. Druk het rempedaal
vooral niet abrupt in.
58
Controlelamp aandrijflijn.
Controlelamp stabiliteitsregeling
(ESP)
De controlelamp van het
ABS knippert wanneer het
systeem is geactiveerd.
Wanneer de controlelamp
van de airbag tijdens het
rijden gaat branden of
WAARSCHUWING
Minder geleidelijk snelheid. Druk
het rempedaal bijzonder