4
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de sensor of transducer is aangesloten op de
kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen
> Mijn boot > Temp.correctie.
• Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA
2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en vervolgens Bekijk > Temp.correctie.
5
Voer de in stap 3 berekende waarde voor
temperatuurcorrectie in.
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een snelheidssensor of transducer met snelheidsmeting
hebt aangesloten op de kaartplotter, kunt u die snelheidssensor
kalibreren om de nauwkeurigheid van de op de kaartplotter
weergegeven watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de sensor of transducer is aangesloten op de
kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen
> Mijn boot > Vaarsnelheid kalibreren.
• Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA
2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en selecteer Bekijk > Vaarsnelheid
kalibreren.
2
Volg de instructies op het scherm.
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets
registreert, verschijnt een melding.
3
Selecteer OK, en verhoog geleidelijk de snelheid van de
boot.
4
Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot en
controleer of het wieltje met de sensor niet is vastgelopen.
5
Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de
kabelverbindingen.
6
Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met
Garmin Product Support.
Een knop toevoegen
U kunt knoppen toevoegen aan het systeem. Het systeem kan
maximaal vier knoppen hebben, welke zijn genummerd van 1 tot
4.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > e-KEY-beheer > e-
KEY toevoegen.
2
Houd de nieuwe knop voor het paneel wanneer daarom
wordt gevraagd.
Het systeem slaat de ID van de knop op.
De snelheidsfactor instellen
Voordat u de snelheidsfactor kunt instellen, moet u de
weergegeven snelheid van de boot vergelijken met een externe
gegevensbron voor snelheid, zoals een GPS of een ander
vaartuig.
U kunt de snelheidsfactor uitsluitend instellen als de boot
onderweg is.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Snelheidsfactor.
2
Voer het verschil tussen de weergegeven snelheid en de
externe gegevens in.
3
Controleer of dezelfde waarde wordt weergeven door de
twee snelheidsbronnen.
Brandstoftankinstellingen
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstoftank en
selecteer een aandrijflijn.
Voor meer informatie raadpleegt u de handleiding van uw Volvo
Penta.
64
Volume: Hiermee stelt u de brandstofcapaciteit van deze
brandstoftank op uw vaartuig in.
Lege tank: Hiermee kunt u het niveau van de lege
brandstoftank kalibreren.
Meervoudig: Hiermee kunt u verschillende brandstofniveaus
kalibreren tussen leeg en vol.
Kalibratie volle tank: Hiermee kunt u het niveau van de volle
brandstoftank kalibreren.
Seven Marine motorconfiguratie-instellingen
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Installatie Seven Marine.
DPS-knop: Hiermee kunt u de DPS-modi voor de joystickknop
instellen.
Trim op nul stellen: Hiermee kunt u de trim-hoek op nul
instellen wanneer alle motoren volledig omlaag zijn getrimd.
Tank voorinstelling: Hiermee stelt u de tanknaam,
vloeistoftype, sensorstijl en tankcapaciteit in en kalibreert u
de sensor
(De tankniveausensors configureren, pagina
Lucht verwijderen: Hiermee kunt het stuursysteem ontluchten
met behulp van de stuurpompen.
Stuursensor: Kalibreert het motorstuursysteem met behulp van
fysieke eindstops. Een fysieke eindstop is het punt waarop
een stuurwiel stopt met draaien in een bepaalde richting.
Joystick stuwkracht: Hiermee kunt u instellen hoe hard de
thrusters werken. Voor grotere boten moet mogelijk
Maximum worden geselecteerd om de boot in beweging te
brengen, terwijl de instelling Maximum voor joystick thrust te
veel stuwkracht kan geven voor kleinere boten.
Lock to Lock: Hiermee kunt u het aantal
stuurwielomwentelingen van maximale roeruitslag naar
maximale roeruitslag instellen.
Stuurfrictie: Hiermee stelt u de frictie van het stuurwiel in. De
frictie wordt automatisch aangepast aan de hand van de
motorsnelheid.
Motorafstand: Hiermee kunt u de afstand tussen de
aandrijflijnen instellen om de haalbare stuurhoeken te
beperken voor bepaalde motorafstanden.
Rotatie raderwerk: Hiermee kunt u het type versnellingsbak
van de buitenboordmotor instellen om vooruit en achteruit te
definiëren.
Versnellingsratio: Hiermee kunt u de verhouding instellen
tussen de draaisnelheden van de laatste en eerste
versnellingen.
Instellingen voor overige schepen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de
kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
Aanvaringsalarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in
veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen, pagina
AIS-EPIRB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
van EPRIB's (Emergency Position Indicating Radio
Beacons).
AIS-MOB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
van MOB-toestellen (Man-over-boord).
AIS-SART-test: Hiermee schakelt u testuitzendingen in van
SART-zenders (Search and Rescue Transponders).
Instellingen die worden gesynchroniseerd
op het Garmin Marine Network
De volgende toestellen synchroniseren bepaalde instellingen
zodra ze zijn verbonden met het Garmin Marine Network.
48).
(Een
12).
Toestelconfiguratie