Instellingen van frequentieregelaar
3.4.5
Stap 5 Testdraaien en fijnafstellen PID waarden
3.4.6
Stap 6 Overige parameters
pagina 16
Nu alles correct is ingesteld kan begonnen worden met het testdraaien van de
installatie.
Stel hiervoor een setpoint in van 30% van de maximale waarde en bied het runsignaal
aan op de frequentieregelaar. Kijk nu in monitoring parameter U1-24, als de
terugkoppeling goed is aangesloten moet de waarde hierin oplopen (of dalen bij een
geinverteerde PID- regeling). Mocht U1-24 helemaal niet reageren dan krijgt de
frequentieregelaar geen terugkoppelsignaal, ga in dit geval terug naar stap 2 en
controleer de aansluitingen en instellingen.
Als de frequentieregelaar goed uitstuurt en het terugkoppelsignaal is in orde dan kan
begonnen worden met het afstellen van de P, I en D waarden. Maak de I waarde 0
B5-03. Verhoog nu de P waarde B5-02 totdat de regeling begint te oscilleren.
Registreer het oscilleren met een oscilloscoop of op het gehoor in combinatie met de
uitgestuurde frequentie-uitlezing op het display van de frequentieregelaar. Een goede
meting kan ook worden gemaakt met de monitoringfunctie van cx-drive.
Als de regeling is gaan oscilleren schrijf dan de ingestelde P waarde (B5-02) op, we
noemen deze waarde Posc. Meet vervolgens de periodetijd van het oscilleren en
schrijf ook deze op, we noemen deze waarde Tosc.
Bereken nu de P, I en D waarden volgens onderstaande formules:
P waarde (B5-02)= Posc * 0,6
I waarde (B5-03)= Tosc * 0,85
D waarde (B5-04)= Tosc * 0,12
Wordt er geen D actie gebruikt bereken dan de P en de I waarden volgens
onderstaande formules:
P waarde (B5-02)= Posc * 0,5
I waarde (B5-03)= Tosc * 0,45
D waarde (B5-04)= 0
Zorg ervoor dat de I waarde niet kleiner is dan de acceleratie/deceleratietijd.
Als de installatie mooi regelt kunnen de overige parameters worden ingesteld.
PID in frequentieregelaars