Instellingen van frequentieregelaar
3.2.5
Stap 5 Testdraaien en fijnafstellen PID waarden
3.2.6
Stap 6 Overige parameters
pagina 10
Nu alles correct is ingesteld kan begonnen worden met het testdraaien van de
installatie.
Stel hiervoor een setpoint in van 30% van de maximale waarde en bied het runsignaal
aan op de frequentieregelaar. Kijk nu in monitoring parameter U16, als de
terugkoppeling goed is aangesloten moet de waarde hierin oplopen (of dalen bij een
geinverteerde PID- regeling). Mocht U16 helemaal niet reageren dan krijgt de
frequentieregelaar geen terugkoppelsignaal, ga in dit geval terug naar stap 2 en
controleer de aansluitingen en instellingen.
Als de frequentieregelaar goed uitstuurt en het terugkoppelsignaal is in orde dan kan
begonnen worden met het afstellen van de P, I en D waarden. Maak de I en de D
waarden beiden 0. n131=0 en n132=0. Verhoog nu de P waarde n130 totdat de
regeling begint te oscilleren. Registreer het oscilleren met een oscilloscoop of op het
gehoor in combinatie met de uitgestuurde frequentie-uitlezing op het display van de
frequentieregelaar. Een goede meting kan ook
monitoringfunctie van cx-drive.
Als de regeling is gaan oscilleren schrijf dan de ingestelde P waarde (n130) op, we
noemen deze waarde Posc. Meet vervolgens de periodetijd van het oscilleren en
schrijf ook deze op, we noemen deze waarde Tosc.
Bereken nu de P, I en D waarden volgens onderstaande formules:
P waarde (n130)= Posc * 0,6
I waarde (n131)= Tosc * 0,85
D waarde (n132)= Tosc * 0,12
Wordt er geen D actie gebruikt bereken dan de P en de I waarden volgens
onderstaande formules:
P waarde (n130)= Posc * 0,5
I waarde (n131)= Tosc * 0,45
D waarde (n132)= 0
Zorg ervoor dat de I waarde niet kleiner is dan de acceleratie/deceleratietijd.
Als de installatie mooi regelt kunnen de overige parameters worden ingesteld.
worden gemaakt met de
PID in frequentieregelaars