Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Stap 3 Pid Activeren En Setpoint Ingegeven; Stap 4 Run-, Beveiligings- En Overige Parameters - Omron MX2 Instructie

Verberg thumbnails Zie ook voor MX2:
Inhoudsopgave

Advertenties

Opmerking:
3.4.3

Stap 3 PID activeren en setpoint ingegeven

3.4.4

Stap 4 Run-, Beveiligings- en overige parameters

Opmerking:
PID in frequentieregelaars
Een frequentieregelaar geeft normaal zijn waarden op het display weer in hertzen.
Vaak spreekt de waarde waarin geregeld wordt zoals bar meer aan dan hertz. De
frequentieregelaar heeft de mogelijkheid de maximale waarde van de sensor als eigen
maximum te zien. Stel er wordt gebruik gemaakt van een druksensor die maximaal 38
bar aan kan, dan moet parameter o1-03 worden ingesteld op 1380. De maximale
uitlezing op het display wordt dan 38,0 bar. Is de sensor maximaal 4 bar, dan moet
1040 worden ingevuld. De maximale uitlezing wordt dan 4,0 bar.
Het aanpassen van de uitlezing heeft tot gevolg dat alle instellingen van de
frequentiereferenties en analoge ingangen weergegeven worden in de eenheid zoals
ingesteld in o1-03.
Als bovenstaande stappen zijn doorlopen dan kan in de frequentieregelaar PID worden
geactiveerd. Hiertoe moet parameter B5-01 worden ingesteld op 1, hoe hoger de
waarde van de sensor, hoe lager de uitgestuurde frequentie wordt. Bij een koelproces
kan het zijn dat er gebruik gemaakt moet worden van een geinverteerde regeling, hoe
hoger de temperatuur, hoe hoger de uitgestuurde frequentie. Hiertoe moet ook
parameter B5-09 worden ingesteld op 1.
Het setpoint voor de druk kan komen van een interne parameter of van een analoge
ingang, mits deze niet is gebruikt om een sensor op aan te sluiten. Als het setpoint
moet komen van een interne parameter dan moeten de volgende parameters worden
ingesteld:
B1-01=0
D1-01= het gewenste setpoint
Als er gebruik gemaakt wordt van analoge ingang A1 op de regelaar dan moet
parameter B1-01 op 1 worden ingesteld.
Het runsignaal mag komen van de runtoets op het display of van een startcontact op
de klemmenstrook van de frequentieregelaar.
Runsignaal van het display: B1-02=0
Runsignaal van de klemmenstrook: B1-02=1
Verder dienen nog een paar overige parameters te worden ingesteld, waaronder de
motorstroombeveiliging.
C1-01 Acceleratietijd
C1-02 Deceleratietijd
De waarde van de acceleratie- en deceleratietijd mag niet groter zijn dan de ingestelde
I-waarde.
E2-01 Motorstroom voor overstroombeveiliging.
Eventueel V/F karakteristiek en minimale frequentie.
Bij sommige pompen en compressoren is het van belang dat deze niet onder een
bepaalde frequentie worden aangestuurd. Hiervoor kan in parameter E1-09 een
minimale frequentie worden ingegeven.
Instellingen van frequentieregelaar
15

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave