Functies
Er kan uit 41 verschillende functies worden gekozen en maximaal 22 functies in de programmering
worden verwerkt. Functies kunnen ook meervoudig worden gebruikt.
Aan iedere functie worden ingangsvariabelen toegewezen. Via de ingangsvariabelen ontvangt de
functie alle voor de interne verwerking benodigde gegevens.
Iedere functie kan via de „Vrijgave" worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Binnen de functie worden met behulp van de meetwaardes en de parameterinstellingen de
schakelingen en de gewenste waardes berekend en als uitgangsvariabelen ter beschikking gesteld.
Een functie kan in het totale systeem alleen taken uitvoeren, indien deze met zijn in- en
uitgangsvariabelen met andere delen van het systeem (andere functies of netwerk) is verbonden.
Die beschrijving van de functiemodules bevindt zich in de handleidingen van UVR16x2, RSM610 of
CAN-IO 45. In deze handleiding worden alleen algemene informatie voor het programmeren van de
functies gegeven.
Keuze van een nieuwe functie
Omschrijving
Na de keuze en invoegen van de functie in het tekengebied wordt de functieomschrijving vastgelegd.
Voorbeeld: Analoge functie
Opgave van de functieomschrijving door keuze uit de opgegeven omschrijvingen uit een
„algemene" betekenisgroep of gebruikersgedefinieerde omschrijvingen.
Aanvullend kan aan iedere omschrijving een getal 1 – 16 worden toegewezen.
Het
aanmaken
van
„Omschrijvingen" beschreven.
De werkwijze met TAPPS2 wordt in de handleiding voor TAPPS2
beschreven (zie menu „Help / Manual" of toets „F1" in TAPPS2).
gebruikersgedefinieerde
Programmering met TAPPS2 / Functies
omschrijvingen
wordt
in
het
hoofdstuk
17