3. Selecteer Single Sensor Zero (Enkele sensor nul) in het menu Calibration (Kalibratie). Druk een keer
op [Y/+] om naar het submenu voor de nulkalibratie te gaan.
4. Start de toevoer van droge lucht, als u die wilt gebruiken.
5. Druk op [Y/+] om de nulkalibratie te starten.
6. Er wordt een aftelscherm weergegeven. U kunt de kalibratie op elk moment tijdens de aftelling
annuleren door op [N/-] te drukken.
Opmerking: een onderbroken streep geeft de automatische voortgang aan.
7. Als de kalibratie niet wordt afgebroken, geeft het display de sensornamen weer en wordt aangegeven
of de nulkalibratie is gelukt of mislukt, gevolgd door de nulkalibratiemetingen van de sensoren.
9.3.3.4
Single Sensor Span (Span enkele sensor)
In plaats van een spankalibratie op meerdere sensoren tegelijkertijd, kunt u ook één sensor selecteren en
een spankalibratie uitvoeren.
Opmerking: als er een kalibratiepictogram (fles met onderste gedeelte opgevuld) wordt weergegeven
naast een of meer sensoren, betekent dit dat voor de desbetreffende sensor een volledige kalibratie moet
worden uitgevoerd.
Om de spankalibratie van een afzonderlijke sensor uit te voeren, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Single Sensor Span (Span één sensor) in het menu Calibration (Kalibratie).
2. Selecteer een te kalibreren sensor in de lijst.
3. Sluit de kalibratieadapter aan op een bron van kalibratiegas.
4. Controleer of de weergegeven kalibratiewaarde voldoet aan de concentratie die op de gascilinder
staat aangegeven.
5. Start de toevoer van het kalibratiegas.
6. Druk op [Y/+] om de kalibratie te starten of wacht tot de kalibratie automatisch wordt gestart.
58