2.8.3 Vlamdetectie
Een ionisatie-elektrode wordt gebruikt om vast te stellen of de vlam is ontstoken. De ionisatie-elektrode
bestaat uit een metalen elektrode die in de vlam steekt.
De branderbeveiligingsautomaat detecteert de aanwezigheid, of het ontbreken, en de conditie van de vlam
tijdens het opstarten en normaal bedrijf. Een vlamstoring leidt altijd tot het uitschakelen van de brander en
een alarm.
2.8.4 Alarmering
Wanneer een alarm optreedt, moet de oorzaak ervan worden verholpen voordat de brander opnieuw
kan worden gestart met de standenschakelaar. Om de brander opnieuw te kunnen starten, moet de
standenschakelaar eerst op 0 worden gezet en vervolgens op 'start'. Een alarm kan door een van de volgende
oorzaken optreden:
De lagedrukschakelaar op het GasMultiBloc is defect of onjuist ingesteld
■
De drukschakelaar voor de regeneratielucht is defect of onjuist ingesteld
■
De gaskleppen gaan niet open
■
Geen ontsteking
■
Defect in de regeneratieluchtventilator
■
Vlamstoring (tijdens het opstarten of tijdens normaal bedrijf)
■
Zie Tabel 7.1 voor mogelijke storingen en de vereiste maatregelen om de branderbeveiligingsautomaat te
kunnen resetten.
2.9 Temperatuurbeveiliging
Het apparaat is voorzien van een temperatuurbeveiliging ('HTCO') die voorkomt dat het apparaat
oververhit raakt en beschadigt wanneer de regeneratielucht te heet is. De temperatuurbeveiliging schakelt de
brander uit zodra de temperatuur boven de HTCO-instelling komt.
De thermostaatbehuizing bevindt zich naast het elektrische paneel, zie Figuur 2.3 . De resetknop bevindt
zich aan de achterzijde van de thermostaatbehuizing.
De HTCO-sensor bevindt zich in het regeneratieluchtkanaal. Wanneer de HTCO wordt geactiveerd, the
verschijnt de melding "Verwarming (temperatuurbeveiliging)" op het display van het controlepaneel.
2.10 Configuratiekenmerken
In dit hoofdstuk vindt u informatie over alle functies en onderdelen die kunnen worden toegevoegd wanneer
u een MX²-luchtontvochtiger bestelt. Bij de levering is elk apparaat geconfigureerd volgens het datablad dat
bij de handleiding is geleverd.
2.10.1 Geïsoleerde procesluchttoevoer
Alle luchtontvochtigers die werken met voorgekoelde proceslucht hebben een geïsoleerde
procesluchttoevoer. De procesluchtsector vóór de rotor heeft een binnenvoering van isolatiemateriaal om
condensvorming in het apparaat te voorkomen.
16
Ontwerp van de luchtontvochtiger
190TNL-1081–J1408