Gevaar
Tijdens het bijvullen van benzine kan onder
bepaalde omstandigheden een statische lading
ontstaan, die de benzine kan ontsteken. Brand of
explosie van benzine kan letsel van u of anderen
en schade aan eigendommen veroorzaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van het voertuig zetten alvorens de
brandstoftank bij te vullen.
Benzinevaten nooit in een rijwagen of
vrachtwagen of op een aanhanger vullen, omdat
bekleding of kunststof beplating het vat kunnen
isoleren en de afvoer van statische lading
kunnen bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, is het verstandig
om machines met benzinemotoren eerst van de
vrachtwagen of aanhanger te halen en de
machine bij te tanken terwijl hij met de wielen
op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik regelmatig een brandstofstabilisator/conditioner
tijdens gebruik en stalling. Een stabilisator/conditioner
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en zorgt ervoor
dat er tijdens de stalling geen rubberachtige harsresten in
de motor worden afgezet.
Belangrijk
Gebruik geen andere toevoegingen dan de
brandstofstabilisator/conditioner . Gebruik geen brandstof-
stabilisatoren op basis van alcohol zoals ethanol,
methanol, of isopropanol.
1. Zorg dat rondom de dop van de brandstoftank geen
vuil zit (Fig. 6).
Figuur 6
1. Handgreep startkoord
2. Brandstofdop
1
2
3
3. Brandstofklep
2. Verwijder de dop van de tank.
3. Vul de brandstoftank met ongelode benzine tot op 6 tot
13 mm van de bovenrand van de tank. Niet tot in de
vulnek bijvullen.
Belangrijk
Benzinetank vullen tot maximaal 6 mm
vanaf de bovenkant van de tank omdat de benzine ruimte
nodig heeft om uit te zetten.
4. Doe de dop weer op de tank, en neem eventueel
gemorste benzine op.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Bedieningsorganen
De gashendel en de rijsnelheidshendel bevinden zich op
het bedieningspaneel op de handgreep, met de gashendel
aan de linkerkant en de rijsnelheidshendel aan de rechter-
kant. De stang voor de meszelfaandrijving zit onder de
bovenste handgreep (Fig. 7).
Figuur 7
1. Gashendel
2. Rijsnelheidshendel
Opmerking: De terugloopstarter bevindt zich boven op
de motor.
9
m-512
3. Stang voor
meszelfaandrijving