de spanningswaarden van uw ban‐
den en verzenden de meetwaarden
naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserve, moet koud
en op de spanning zoals aanbevolen
op het etiket bandenspanning maan‐
delijks worden gecontroleerd.
Bij wijze van extra veiligheidsvoorzie‐
ning is uw auto uitgevoerd met het
verklikkerlichtje lage bandenspan‐
ning w. Het licht op wanneer de span‐
ning van één of meerdere van uw
banden aanzienlijk te laag is.
Wanneer w oplicht, moet u bij de
eerstvolgende gelegenheid stoppen,
uw banden controleren en ze op de
juiste spanning brengen.
Uw auto is ook uitgevoerd met de
TPMS-storingslamp w om aan te ge‐
ven wanneer het systeem niet goed
werkt. De TPMS-storingslamp is ge‐
combineerd met het verklikkerlichtje
bandenspanning te laag. Wanneer
het systeem een storing detecteert,
knippert w ongeveer een minuut en
blijft dan ononderbroken branden.
Voor de duur van de storing wordt
deze reeks bij elke keer opnieuw star‐
ten doorlopen.
Wanneer de TPMS-storingslamp w
brandt, is het systeem wellicht niet
naar behoren in staat om een te lage
bandenspanning te detecteren of te
signaleren.
Werking van
bandenspanningscontrole
Het TPMS waarschuwt de bestuur‐
ders wanneer de bandenspanning te
laag is. Op elke set band en wiel, be‐
halve de/het reserveband en -wiel,
zijn TPMS-sensoren gemonteerd. De
sensoren van het TPMS controleren
de spanningswaarden van de banden
en verzenden de meetwaarden naar
een ontvanger in de auto.
Verzorging van de auto
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning licht w op. Stop bij
de eerstvolgende gelegenheid en
breng de banden op de aanbevolen
bandenspanning 3 174.
Ook ziet u een waarschuwingstekst of
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center 3 92.
Het verklikkerlichtje lage banden‐
spanning en een waarschuwingsbe‐
richt zijn bij elke contactcyclus aan‐
wezig totdat de banden op de juiste
bandenspanning worden gebracht.
175