102
Verlichting
Verlichting
Rijverlichting .............................. 102
Binnenverlichting ....................... 108
Verlichtingsfuncties .................... 109
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO = automatische verlichting:
de rijverlichting wordt au‐
tomatisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het
omgevingslicht.
= activering of deactivering
m
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO
= zijmarkeringslichten
8
= dimlicht
9
Auto's zonder automatische verlich‐
ting:
7 = uit
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem automa‐
tisch in functie van het omgevingslicht
tussen het dagrijlicht en het dimlicht.