76
Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij een draaiende motor
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐
len.
1. De koppeling intrappen.
2. Zet de keuzehendel op neutraal.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Schakel de ontsteking uit.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan
worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 142.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt.
Onmiddellijk bijtanken. Brandstoftank
nooit leegrijden.
Tanken 3 134.
Katalysator 3 116.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De
motor kan niet worden gestart.
Motorvermogen verminderd
# brandt geel.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 94.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 94.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 96.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 96.