Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de
kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder de kiel wilt weten
of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de
afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de
boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de
daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de afstand van de
onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over
geldige dieptegegevens beschikt.
1
De afstand meten:
• Als de transducer op de waterlijn
van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de
locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer
deze waarde in als een positief getal.
• Als de transducer onder aan de kiel
u de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de afstand
tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in
als een negatief getal.
2
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Diepte en anker >
Kielcorrectie.
3
Selecteer
als de transducer op de waterlijn is geïnstalleerd
of selecteer
als de transducer onder aan de kiel is
geïnstalleerd.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
De watertemperatuurcorrectie instellen
Voordat u de watertemperatuurcorrectie kunt instellen, moet u
een NMEA 0183-watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor aansluiten om de watertemperatuur te
meten.
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting
van een temperatuursensor.
1
Meet de watertemperatuur aan de hand van een
temperatuursensor of een transducer met temperatuurmeting
die is aangesloten op de kaartplotter.
2
Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3
Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Het resultaat is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde
in stap 5 in als een positief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een koudere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5
in als een negatief getal als de op de kaartplotter
aangesloten sensor een warmere watertemperatuur aangeeft
dan in werkelijkheid het geval is.
4
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Temp.correctie.
5
Voer de in stap 3 berekende temperatuurcorrectie in.
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een transducer met snelheidssensor op de kaartplotter
hebt aangesloten, kunt u die snelheidssensor kalibreren om de
nauwkeurigheid van de op de kaartplotter weergegeven
watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Vaarsnelheid
kalibreren.
2
Volg de instructies op het scherm.
Toestelconfiguratie
3
4
5
6
Een knop toevoegen
U kunt knoppen toevoegen aan het systeem. Het systeem kan
of boven het uiteinde
maximaal vier knoppen hebben, welke zijn genummerd van 1 tot
4.
1
is geïnstalleerd en
2
De snelheidsfactor instellen
Voordat u de snelheidsfactor kunt instellen, moet u de
weergegeven snelheid van de boot vergelijken met een externe
gegevensbron voor snelheid, zoals een GPS of een ander
vaartuig.
U kunt de snelheidsfactor uitsluitend instellen als de boot
onderweg is.
1
2
3
Brandstoftankinstellingen
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstoftank en
selecteer een aandrijflijn.
Voor meer informatie raadpleegt u de handleiding van uw Volvo
Penta.
Volume: Hiermee stelt u de brandstofcapaciteit van deze
Lege tank: Hiermee kunt u het niveau van de lege
Meervoudig: Hiermee kunt u verschillende brandstofniveaus
Kalibratie volle tank: Hiermee kunt u het niveau van de volle
Instellingen voor overige schepen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de
kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
Aanvar.alarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in
AIS-EPIRB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
AIS-MOB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in
AIS-SART-test: Hiermee schakelt u testuitzendingen in van
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets
registreert, verschijnt een melding.
Selecteer OK en verhoog geleidelijk de snelheid van de boot.
Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot en
controleer of het wieltje met de sensor niet is vastgelopen.
Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de
kabelverbindingen.
Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met
Garmin Product Support.
Selecteer Instellingen > Mijn boot > e-KEY-beheer > e-
KEY toevoegen.
Houd de nieuwe knop voor het paneel wanneer daarom
wordt gevraagd.
Het systeem slaat de ID van de knop op.
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Snelheidsfactor.
Voer het verschil tussen de weergegeven snelheid en de
externe gegevens in.
Controleer of dezelfde waarde wordt weergeven door de
twee snelheidsbronnen.
brandstoftank op uw vaartuig in.
brandstoftank kalibreren.
kalibreren tussen leeg en vol.
brandstoftank kalibreren.
veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen, pagina
van EPRIB's (Emergency Position Indicating Radio
Beacons).
van MOB-toestellen (Man-over-boord).
SART-zenders (Search and Rescue Transponders).
(Een
9).
53