Automatische meting
1. Start een automatische meting door het kiezen hiervan
met de draaiknop (2) of door te drukken op het schakelvlak
voor een automatische correlatiemeting (61) op het
display.
ð Het submenu voor het invoeren van de pijpparameters
opent.
Invoer van pijpleidingdiameters
68
67
66
65
Nr.
Aanduiding
53
Menu verlaten
62
Meting starten / verder
63
Geluidssnelheid
64
Leidingdiameter
65
Leidinglengte
66
Leidingmateriaal
67
Overzicht leidinggedeelten
68
Regel wissen
Kiest u de automatische meting, opent daarna een venster met
een tabel voor het invoeren van de pijpgegevens, zoals
leidingmateriaal, leidinglengte en leidingdiameter. Zijn alle
gegevens volledig ingevuld op een regel, wordt in de kolom
geluidssnelheid de betreffende vastgelegde geluidssnelheid
voor dit leidinggedeelte weergegeven.
De waarden zijn vast opgeslagen in een tabel in het apparaat,
kunnen echter daarna voor elk gedeelte handmatig worden
gewijzigd. Dit wordt echter alleen aangeraden voor zeer ervaren
gebruikers. Is de geluidssnelheid per ongeluk gewijzigd, is het
voldoende een waarde bij de leidingparameters even te wijzigen
en daarna weer te herstellen. De vast opgeslagen
geluidssnelheid wordt dan opnieuw ingevoerd in de kolom.
NL
62
64
63
In het apparaat kunnen totaal 20 verschillende
pijpleidinggedeelten worden ingevoerd. Mocht sprake zijn van
een leiding van gemengd materiaal en/of met meerdere
diameters, de materialen van zender A (geel) in volgorde
invoeren in de lijst. Wilt u een invoer wissen, kan dit via het
schakelvlak Regel wissen (68) of door de keuze van - - - als
leidingmateriaal.
1. De pijpleidingparameters invoeren.
2. Zijn alle leidinggedeelten correct ingevoerd, komt u via het
schakelvlak Meting starten (62) in het hoofdvenster voor
de correlatie. Via het Deursymbool komt u terug in het
hoofdmenu.
53
3. Drukt u op de toets annuleren (13), komt u terug bij de
keuze voor automatische of handmatige meting.
Correlatie starten
Na het drukken op schakelvlak Meting starten (62) begint het
apparaat met het automatisch instellen van de versterking van
de beide kanalen (A en B), zodat het optimale geluidsniveau
voor de meting beschikbaar is. Dit is te herkennen aan de
aanpassing van het versterkingsniveau (75 en 82) aan de
onderrand van het correlatie-hoofdvenster.
Daarna voert het apparaat een testmeting uit met verschillende
filterinstellingen, om de beste geluidskwaliteit van de beide
signalen, resp. de coherentie te bepalen. Dit is te zien doordat
het aantal middelingen (79) kortstondig oploopt, stopt en bij de
volgende filterinstelling weer oploopt.
Na een korte tijd start het apparaat daarna met de juiste meting
en bepaalt het de exacte positie van de geluidsbron. Is de
meting afgesloten, blijft het aantal middelingen stilstaan (in de
automatische modus is het aantal middelingen vooringesteld
op 50). De actuele meting kan op ieder moment via Meting
stoppen (70) worden onderbroken. De gelokaliseerde
geluidsbron, die doorgaans overeenkomt met de leklocatie,
wordt bovenin het scherm (85) symbolisch weergegeven (69) en
de afstand vanaf de betreffende zenders wordt weergegeven.
correlator LD20HC
23