Instellen
Kalibreren
8.6.3 Instellingen voor de functie "Dosering" (menu DOSERING)
54
Nauwkeurigheid van de kalibratie
Wanneer niet aan onderstaande voorwaarden is voldaan, is
een kalibratie niet nauwkeurig:
De pomp werkt met minstens 30% slaglengte.
–
De pomp werkt met de maximale slagfrequentie.
–
WAARSCHUWING!
Bij een gevaarlijk doseermedium moet u bij het opvolgen van
de volgende instructie voor kalibratie de vereiste veiligheids‐
maatregelen treffen.
Houd u aan het Veiligheidsinformatieblad van het doseerme‐
dium!
1.
Steek de zuigslang in een kalibratiebuis met doseermedium. De
persslang moet op definitieve wijze zijn geïnstalleerd (bedrijfsdruk,
enz.)!
2.
Zuig het doseermedium aan wanneer de zuigslang leeg is (druk
tegelijkertijd op beide
3.
Noteer het vulpeil in de kalibratiebuis.
4.
Volg het menupad
„Instellen è Systeem è Eenheid" om de een‐
heid van volume in te stellen.
5.
Kies met de
[pijltoetsen] de juiste eenheid en bevestig dit met de
[P/OK] .
toets
„KALIBREREN" en ga door op de toets [P/OK]
6.
Selecteer het menu
te drukken naar het eerste menu-item.
[P/OK] om het kalibreren te starten: Het volgende
7.
Druk op de toets
menu-item wordt weergegeven,
de pomp begint te pompen en geeft het aantal slagen weer (de
pomp werkt met de slagfrequentie die werd gespecificeerd onder
„MANUAL" ).
8.
Zet na een voldoende aantal slagen (bijv. 200) de pomp stop met
[P/OK] .
de toets
9.
Bepaal het doseervolume dat werd gedoseerd (verschil tussen
startvolume en restvolume).
10.
Voer dit volume in het nu weergegeven menu-item in en druk ver‐
[P/OK] ; de pomp gaat terug naar het hoofd‐
volgens op de toets
menu.
„Einde" en druk op de toets [P/OK] ; de pomp gaat naar
11.
Selecteer
een Continuweergave.
ð De pomp is gekalibreerd.
De desbetreffende Continuweergaven geven de gekalibreerde
waarden weer.
Het menu "Dosering" heeft als submenu:
1 -
„Doseerprofiel"
[pijltoetsen] ).
„Kalibr. loopt" wordt weergegeven,