INSTALLATIE
9.2.1
Verwarmingsdeellast instellen
De toestellen zijn in de fabriek op 46 kW ingesteld. Onder het
diagnosepunt "d. 0" kunt u een waarde instellen die overeenkomt
met het vermogen van het toestel in kW.
9.2.2
Pompnadraaitijd en pomp modus instellen
De pompnnadraaitijd voor het verwarmen is vanuit de op een
waarde van 5 minuten ingesteld. Die kan onder het diagnosepunt
„d.1" met een waarde van 2 tot 60 minuten ingesteld worden.
Onder het diagnosepunt „d.18" kunt u een andere modus van de
pomp instellen. Nalopen: Na de verwarmingsaanvraag loopt de
interne verwarmingspomp de onder „d.1" ingestelde tijd na.
Continu draaiend: De pomp wordt ingeschakeld wanneer de
draaiknop voor de instelling van de temperatuur in de uitgaande
verwarmingsleiding niet tegen de linkeraanslag staat en de
warmte-aanvraag via een externe regeleenheid vrijgeschakeld is.
Intermitterend: Deze pompmodus is nuttig om bij heel geringe
warmtevraag en grote temperatuurverschillen tussen de
ingestelde waarde voor de boilerkring en de ingestelde waarde
voor de verwarmingsmodus de restwarmte na het opladen van de
boiler af te voeren.
Een te geringe warmtetoevoer naar de bewoonde ruimten
wordt daardoor vermeden. Bij een warmteaanvraag wordt de
afl oop van de nalooptijd alle 25 minuten gedurende 5 minuten
ingeschakeld.
9.2.3
Maximale aanvoertemperatuur verwarming
instellen
De maximale aanvoertemperatuur voor het verwarmen is vanuit
de fabriek op 75 °C ingesteld. Die kan onder het diagnosepunt
„d.71" tussen 40 en 85 °C ingesteld worden.
9.2.4
Maximale boilertemperatuur instellen
De maximale temperatuur in de uitgaande verwarmingsleiding
voor de SWW-modus is in de fabriek op 65°C ingesteld. Ze kan
d.m.v. het diagnosepunt "d.20" tussen 40 en 70°C ingesteld
worden.
Gevaar voor de gezondheid door het kweken van de
b
legionellabacterie!
Wanneer het toestel wordt gebruikt voor de
naverwarming in een met zonne-energie verwarmde
sanitaire waterkring zet dan de temperatuur voor de
uitgaande leiding van het warme water op minstens
60 C in.
Bij een hardheid van het water van meer dan 3,57
b
mol/m³ (20°dH) moet u de warmwatertemperatuur op
max. 55°C instellen.
Wanneer u een regeleenheid gebruikt die
i
ook de boilertemperatuur regelt, zet dan de
warmwatertemperatuur d.m.v. d.20 op het maximum
(70°C). De gewenste temperatuur voor uw boiler stelt
u in via uw regeleenheid.
- 30 -
9.2.5
Branderafsluittijd instellen
Om een frequent in- en uitschakelen van de brander te vermijden
(energieverlies), wordt na elk uitschakeling van de brander een
elektronische herinschakelblokkering gedurende een bepaalde
tijd geactiveerd. De tijd waarop de brander geblokkeerd blijft
(branderblokkeringstijd), kan aan de omstandigheden van de
verwarmingsinstallatie worden aangepast.
De branderafsluittijd wordt alleen voor het verwarmen
geactiveerd. De warmwatermodus tijdens een lopende
branderafsluittijd beïnvloedt de klok niet.
De betreff ende afsluittijd kan aan de verhoudingen in de
cv-installatie aangepast worden. De maximale tijd waarop
de brander geblokkeerd blijft (branderblokkeringstijd) kan
via diagnosepunt "d.2" tussen 2 en 60 minuten ingesteld
worden (fabrieksinstelling: 20 min). De telkens eff ectieve
branderblokkeringstijd wordt berekend uit de huidige
ingestelde waarde voor de aanvoertemperatuur en de ingestelde
maximumduur voor de branderblokkeringstijd.
Door het bedienen van de "reset"-toets (terugstellen) en het
kortstondig activeren van de zomermodus (potentiometer voor
de ingestelde waarde in de uitgaande leiding kort tegen de
linkeraanslag en daarna weer in de uitgangspositie), kan de
ingestelde tijd teruggesteld [reset] of gewist worden. De na
een uitschakeling van de regeling in de verwarmingsmodus
resterende branderblokkeringstijd kan onder diagnosepunt
"d.67" opgevraagd worden.
0020214562_00 - 04/15 - Bulex