8.10
Installatie met niet-condenserende koelmodus
Een voorwaarde voor het koelbedrijf is de installatie van een kamertem-
peratuurgestuurde regelaar.
De installatie van een kamertemperatuurgestuurde regelaar met geïnte-
greerde condensatiesensor vergroot de betrouwbaarheid van het koel-
bedrijf, omdat de aanvoertemperatuur in dit geval automatisch via de
bedieningsunit overeenkomstig het actuele dauwpunt wordt geregeld.
▶ Isoleer alle leidingen en aansluitingen ter bescherming tegen conden-
satie.
▶ Installeer de kamertemperatuurgestuurde regelaar (overeenkom-
stig de instructie voor de kamertemperatuurgestuurde regelaar).
▶ Monteer de condensatiesensor.
▶ Voer de noodzakelijke instellingen voor het koelbedrijf uit in het ser-
vicemenu, hoofdstuk instellingen cv-groep (instructie van de be-
dieningsunit).
– Kies Koeling of Verwarming en koeling.
– Stel eventueel inschakeltemperatuur, inschakelvertraging, ver-
schil tussen kamertemperatuur en dauwpunt en minimale aan-
voertemperatuur in.
▶ Schakel vloerverwarmingscircuits in vochtige ruimten uit (bijvoor-
beeld badkamer en keuken), eventueel via relaisuitgang PK2 aanstu-
ren.
8.11
Monteer de condensatiesensor
OPMERKING
Materiële schade door vocht!
Koelbedrijf onder het dauwpunt veroorzaakt neerslag van vocht op aan-
grenzende materialen (vloer).
▶ Gebruik vloerverwarmingen niet voor het koelbedrijf onder het dauw-
punt.
▶ Stel de aanvoertemperatuur correct in.
Condensatiesensoren worden op de buizen van de cv-installatie gemon-
teerd en zenden een signaal aan de bedieningsunit zodra deze con-
densvorming constateren. Installatie-instructies worden met de
sensoren meegeleverd.
De bedieningsunit schakelt het koelbedrijf uit, zodra deze een signaal
van de condensatiesensoren ontvangen. Condenswater vormt zich tij-
dens koelbedrijf, wanneer de temperatuur van de cv-installatie onder de
betreffende dauwpunttemperatuur ligt.
Het dauwpunt varieert afhankelijk van de temperatuur en de luchtvoch-
tigheid. Hoe hoger de luchtvochtigheid, hoe hoger de aanvoertempera-
tuur moet zijn, om te voorkomen dat het dauwpunt wordt bereikt en er
dus geen condensatie optreedt.
EnviLine A/W IDU Monoblock E • 6721817930 (2023/03)
Installatie van de accessoires | 8
8.12
Condenserend koelbedrijf met ventilatorconvecto-
ren
OPMERKING
Materiële schade door vocht!
Wanneer de condensatie-isolatie niet volledig is, kan het vocht naar aan-
grenzende materialen overslaan.
▶ Alle leidingen en aansluitingen tot en met de ventilatorconvector van
condensatie-isolatie voorzien.
▶ Gebruik voor het isoleren een materiaal dat geschikt is voor koelsy-
stemen met condensvorming.
▶ Condensafvoer op de afvoer aansluiten.
▶ Bij koelbedrijf onder het dauwpunt geen condensatiesensor gebrui-
ken.
▶ Bij koelbedrijf onder het dauwpunt geen kamertemperatuurgestuur-
de regelaar met geïntegreerde condensatiesensor gebruiken.
Wanneer uitsluitend ventilatorconvectoren met afvoer en geïsoleerde lei-
dingen worden gebruikt, mag de aanvoertemperatuur tot 7 °C worden in-
gesteld.
De aanbevolen laagste aanvoertemperatuur is 10 °C bij een stabiel koel-
bedrijf, waarbij de vorstbeveiliging bij 5 °C wordt geactiveerd.
8.13
Installatie met zwembad
OPMERKING
Gevaar voor functiestoringen!
Als de zwembassin-mengmodule in de installatie op een verkeerde
plaats gemonteerd wordt, zijn bedrijfsstoringen mogelijk. De mengmo-
dule voor het zwembad mag niet in de aanvoer gemonteerd worden, om-
dat daardoor het overstortventiel geblokkeerd zou kunnen worden.
▶ Zwembad-mengmodule in de retour naar de binnenunit monteren
(zoals in het voorbeeld zwembadinstallatie getoond).
▶ T-stuk in de aanvoer van de binnenunit voor de bypass monteren.
▶ De mengmodule voor het zwembad niet als cv-groep in de installatie
monteren.
Een voorwaarde voor het gebruik van de zwembassinverwarming is de
installatie van een zwembassinmodule (accessoire).
▶ Zwembad installeren ( instructie zwembad).
▶ Mengmodule voor zwembad installeren.
▶ Alle leidingen en aansluitingen isoleren.
▶ Zwembadmodule installeren ( instructie voor de zwembadmodu-
le).
▶ Looptijd van het zwembassin-omschakelventiel bij de inbedrijfname
instellen ( instructie van de bedieningsunit).
23