8
Installatie van de accessoires
8.1
EMS-BUS voor accessoire
Voor accessoires die op de EMS-BUS worden aangesloten geldt het vol-
gende (zie ook installatie-instructie van de betreffende accessoires):
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
onderling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze in
serie of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabel met een minimale doorsnede van 0,5 mm
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van fotovoltaïsche in-
stallaties) afgeschermde kabel gebruiken. Aard daarbij de afscher-
ming aan slechts één zijde aan de behuizing.
▶ Sluit de kabel op de installatiemodule op klem EMS-BUS aan.
Wanneer op de EMS-klem al een component is aangesloten, de aanslui-
ting conform afb. 20 op dezelfde klem parallel uitvoeren.
Afb. 20 EMS-aansluiting op installatiemodule
8.2
Externe aansluitingen
Maximale last op de relaisuitgangen: 2 A, cos Bij een hogere be-
lasting is montage van een tussenrelais nodig.
• Uitgang VC0 schakelt bij omschakelen tussen verwarmings- en warm-
waterbedrijf en wordt gebruikt, wanneer een buffervat is geïnstal-
leerd.
• Relaisuitgang PK2 is in koelmodus actief. Mogelijke toepassingsge-
bieden:
– Omschakelen tussen koeling/verwarming voor ventilatorkachels.
De besturing van de ventilatorkachel moet de betreffende functie
hebben.
– Pompregeling in een separaat circuit, welke uitsluitend voor het
koelmodus is bedoeld.
– Regeling van vloerverwarmingcircuits in natte ruimten.
– Wanneer de instelling "PC1 in WW-bedrijf uitschakelen" op "Nee"
is ingesteld, schakelt PK2 ook bij de ontdooiing. Deze functie is
bedoeld als terugslagklep voor ventilatorkachels.
EnviLine A/W IDU Monoblock E • 6721817930 (2023/03)
8.3
Veiligheidstemperatuurbegrenzer
In bepaalde landen is in de vloerverwarming een veiligheidstempera-
tuurbegrenzer voorgeschreven. De veiligheidstemperatuurbegrenzer
wordt op de installatiemodule aan de externe ingang 1–3 aangesloten
( afb. 33). Stel de functie voor externe ingang in ( instructie van de
besturing).
8.4
Installatie van de boiler
2
Wanneer de boiler lager wordt geïnstalleerd dan de warmtepomp (bijv. in
.
de kelder), kan een eigen circulatie optreden, die warmteverlies in de
boiler leidt.
▶ Terugslagklep in het circuit monteren, die de eigen circulatie voor-
komt, wanneer de installatiehoogte van de boiler onder de warmte-
pomp ligt.
Afb. 21 Boiler
[1]
Terugslagventiel
0010012105-002
Zie de documentatie van de boiler voor de aansluithandleiding.
Bij gebruik van een boiler (laadcircuitopslag) in de cv-installatie moet op
de boiler een automatische ontluchter worden gemonteerd. Geldt ook
voor een dubbelwandige boiler.
Bij gebruik van een laadcircuitopslag in de cv-installatie moet op de in-
laat in de boiler een automatische ontluchter met microbellenafscheider
worden gemonteerd.
8.5
Boilertemperatuursensor TW1
Wanneer een boiler is geïnstalleerd, moet een temperatuursensor TW1
op het systeem worden aangesloten.
▶ Sluit de warmwatersensor TW1 aan op de aansluitklem TW1 van de
installatiemodule in de binnenunit.
Installatie van de accessoires | 8
1
TW1
CW1
21