VC3
Afb. 7
Binnenunit met geïntegreerde elektrische bijverwarming en verwarmingssysteem
[Z1] CV-installatie (zonder mengmodule)
[1]
Warmtepomp
[2]
Handmatig ontluchtingsventiel
1. Schakel de warmtepomp en binnenunit spanningsloos.
2. Automatische ontluchting via VL1 activeren. Daarvoor de schroef
enige omwentelingen uitdraaien, zonder deze helemaal los te draai-
en.
3. Sluit de ventielen naar cv-installatie; deeltjesfilters SC1 en VC3.
4. Sluit een slang op de aftapkraan VA0 aan, het andere eind in een af-
voer leiden. Aftapkraan VA0 openen.
5. Vulkraan VW2 openen en water in de naar de warmtepomp leidende
buis laten stromen.
6. Handmatig ontluchtingsventiel openen, tot water zonder lucht uit-
stroomt. Daarna ventiel sluiten.
7. De vulprocedure net zo lang voortzetten, tot er uit de slang in de af-
voer alleen water naar buiten komt en de condensor van de buitenunit
geen luchtbellen meer bevat.
8. Sluit aftapkraan VA0 en vulklep VW2.
9. Plaats de slang op aftapkraan voor cv-installatie VC2.
10.Ventiel VC3, aftapkraan VC2 en vulklep VW2 openen en cv-installatie
vullen.
11.GA door met de vulprocedure tot uit de slang alleen water naar buiten
komt en de cv-installatie geen luchtbellen meer bevat.
12.Aftapkraan VC2 sluiten.
13.Deeltjesfilter SC1 openen en vullen, tot manometer GC1 2 bar aan-
geeft.
EnviLine A/W IDU Monoblock E • 6721817930 (2023/03)
T
PC1
VC1
T
2
VL1
GC1
PC0
SC1
VA0
VW2
VC2
1
14.Vulventiel VW2 sluiten.
15.Slang van VC2 verwijderen.
5.4.3
Cv-pomp (PC1)
Afhankelijk van de configuratie van de cv-installatie is een pomp nodig,
die volgens de eisen aan debiet en debietbegrenzer wordt gekozen.
Pomp PC1 moet altijd op de installatiemodule van de binnenunit con-
form het elektrisch schema worden aangesloten.
Maximale last aan de relaisuitgang van de pomp PC1: 2 A, cos > 0,4.
Bij een hogere belasting moet een tussenrelais worden gemonteerd.
Installatie | 5
Z1
11