In de korte E 3683 met slechts twee rijtuigen (Bm en ABm) zoals op modelspoorbanen konden de reizigers gedurende
een goed half uur van het comfort van een sneltrein genieten tussen Pforzheim en Wildbad (dienstregeling 1982).
Ook op de lijnen van het Zwarte Woud konden de op steile vakbanen toegelaten prototypen hun kracht tonen waar ze
geen moeilijkheden hadden om de E3340 met twee ombouwrijtuigen en een Silberlinge (BDyg, Bn en Abyg) te slepen
tussen Hausach en Eutingen i. Gäu.
Daarentegen verwachtten grotere ladingen de 215 bij de goederentreindienst. Zo was de goederentrein Ne 62061 die
de 215 in Ulm van een 140 overnam, 1200 t zwaar. 'Ne' staat overigens voor 'Eiliger Nahgüterzug'
(buurtsnelgoederentrein). Dat betekent voor de locomotief: frequente halten en de kortst mogelijke reistijd.
Nog even zwaarder zijn de grindtreinen die de 225 nog vandaag in Opper-Zwaben sleept. De 'Gag' (Ganzzug) 61813
bestaat uit 22 vierassige zelflossers Falns 183 en weegt met de locomotief meer dan 2000 t. Gelukkig heeft de 225 met
die trein weinig werk daar de afdeling tussen het vertrekpunt Rossberg en Friedrichshafen waar de trein tot in de
nacht moet blijven wachten, bijna uitsluitend afdaalt. Het afwachten in Friedrichshafen is nodig daar het lossingspoor
van de bestemming Kressbronn zo kort is dat de trein gedeeltelijk op het hoofdspoor stationneert. Hij kan dus enkel bij
's nachts gelost worden als er geen reizigerstreinen rijden. Zo, beste modelspoorliefhebber, mag uw trein ook langer
zijn dan het lossingspoor voor zover er geen ander verkeer rijdt.
Ondanks de gevorderde leeftijd van de locomotieven, nu meer dan 40 jaar, kan de DB AG nog niet van die serie afzien.
Het feit dat de toekomstmogelijkheden van de 225 beperkt zijn, is toe te schrijven niet enkel aan de nog steeds slappe
economie en het gering aanbod aan vracht maar ook aan de verwisseling van de meer recente 218 door treinstellen in
het buurtverkeer. Zo stonden een aantal 218 beschikbaar om de 225 te vervangen.
Een indicatie is de hernummering van vijf prototypen van de serie 218 in 225. Hoewel de locomotieven dezelfde motor
als de prototypen-215 hebben, mogen de 225 803, 805, 806, 809 en 811 enkel door de 218-bestuurders bediend
worden, hetgeen onbegrijpelijk is voor de bestuurders en de planning ingewikkelder maakt waar beide 225-types
aanwezig zijn.
Van de prototypen van de serie 215, de latere 225, wordt uitstel aan nummers 001, 002, 003, 004, 005, 006, 009 en
010 verleend tot tenminste 2011 met de mogelijkheid van een tweede verlenging tot 2013. Onder de groep (225 071
tot 093) die vroeger het Ruhrgebied doorkruiste, handhaafte de 225 071 zich nog dankzij uitstel tot april 2011. In
maart 2010 heeft de DB AG een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de levering van 200 lijndiesellocomotieven.
Deze locomotieven zullen de overblijvende 225 bij de goederentreindienst vervangen. Toen deze handleiding (oktober
2010) klaar was, had de DB nog geen beslissing genomen en daar de industrie de nieuwe locomotieven niet van de
ene dag op de andere kan leveren, zou DB Schenker het uitstel van zijn 225 nog kunnen verlengen. Een veelbelovende
kandidaat voor de opvolging zou Siemens Verkehrstechniek kunnen zijn met de elegante Eurorunner ER 20 waarvan
meer dan 130 exemplaren reeds bij de Österreichischen Bundesbahnen (ÖBB) en bij verschillende Duitse private
spoorwegen betrouwbare dienst verlenen. Bombardier Transportation is een andere kandidaat met zijn P160/F140 uit
het TRAXX-typeprogramma. Elf P160 machinen verrichten hun dienst als serie 246 bij de
Landesnahverkehrsgesellschaft Niedersachsen (LNVG). 10 exemplaren van de goederentreinvariant F140 rijden voor de
Havelländische Eisenbahn HVLE.