8.7
Controle van projectgegevens
Zorg ervoor dat de pomp geschikt is voor gebruik in de werkelijke bedrijfsomstandigheden door het volgende
te controleren.
8.7.1 Omgevingsomstandigheden
a)
de omgevingstemperatuur: controleer of de werkelijke omgevingstemperatuur overeenkomt met de
kenmerken van de pomp
b)
hoogte: de aanzuigcapaciteit van de pomp kan worden beïnvloed door de atmosferische druk. Con-
troleer de werkelijke NPSH(A) kenmerken van het systeem in relatie tot de NPSH(R) waarde van de
pomp.
8.7.2 Installatievoorwaarden
a)
de pomp mag alleen worden geïnstalleerd en gebruikt onder de in de bestelling omschreven voor-
waarden.
b)
voor ATEX-pompen: de classificatie van de pomp (groep en categorie) en de temperatuurklasse moe-
ten worden aangepast aan de classificatie van het installatiegebied.
Andere bedrijfsomstandigheden dan normaal moeten altijd worden gedefinieerd bij de bestelling
om te voorkomen dat de pomp werkt onder omstandigheden die de juiste werking en veiligheid
kunnen beïnvloeden.
8.8
STARTEN
Pompen worden ALTIJD VOLLEDIG met smeerolie geleverd (tenzij uitdrukkelijk anders vereist)
Om olielekkage tijdens transport te voorkomen, wordt een tijdelijke blindolievuldop (zonder ontluchting) sa-
men met de werkdop (met ontluchting) gemonteerd met behulp van een klem (zie afbeelding 11).
Vervang voor het starten de tijdelijke dop door de werkdop!
Voer de eerste opstarting uit met een afstelling van 20% en de laagst mogelijke druk; houd deze toestand
minstens 5 minuten aan. Voer de afstelling geleidelijk op tot 100% en stel deze vervolgens in op de voor het
proces vereiste omstandigheden.
In het geval van toepassingen die in overeenstemming met EG 1935/2004 met levensmiddelen in
contact komen, wordt aanbevolen om voor de eerste ingebruikneming van de machine een reeks
testcycli buiten productie uit te voeren met een voldoende hoeveelheid product dat moet worden
weggegooid om metalen of olieachtige resten van smeermiddelen die tijdens de mechanische verwerking
worden gebruikt, te verwijderen.
Controleer tijdens deze eerste fase met een manometer (zie "Toevoerleiding: Manometer") de werkelijke
werkdruk van de pomp. Deze waarde (max. oscillatie van de wijzer) mag de op het typeplaatje van de pomp
aangegeven maximumdruk niet overschrijden.
Afbeelding 11
8.8.1 Controles voor de start
Controleer het volgende voordat u de pomp start:
a)
de daadwerkelijke aanwezigheid van smeerolie via de oliepeilindicator, zie "Smeerolie controleren"
b)
de afwezigheid van productlekken uit de pompaansluitingen of uit de leidingen van het systeem, met
name in het toevoergedeelte
Bestand: UT-5600
KLEM VAN DE OLIEVULDOP
Pagina 20 van 41