13.6
Reservewiel eruit nemen:
13.7
T-Modell - 13/14 - Ausgabe 08/13 - 2354664 - BUE-0006-14NL
Reservewielhouder (speciale uitvoering)
De reservewielhouder is in de garage achter ingebouwd.
Afb. 283 Reservewielhouder in de
garage achter
Serviceluik van de garage achter openen.
De beide bevestigingsschroeven (Afb. 283,2) met het boordgereedschap
eruit draaien en verwijderen.
Het reservewiel (Afb. 283,1) van de houder (Afb. 283,3) verwijderen.
Bandenspanning
Een te lage bandenspanning leidt tot oververhitting van de band. Dit kan
zware schade in de band tot gevolg hebben.
Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
Alleen ventielen gebruiken die voor de voorgeschreven bandenspan-
ning zijn toegelaten.
Bandenspanning alleen controleren bij koude banden.
De draagkracht en daarmee de houdbaarheid van een band hangt direct
samen met de bandenspanning. Lucht is een vluchtig medium, dat onvermij-
delijk ook uit de banden ontsnapt.
Als vuistregel kan ervan uitgegaan worden, dat bij een gevulde band na twee
maanden een spanningsverlies van 0,1 bar optreedt. Om schade of klappen
van de banden te vermijden, de bandenspanning regelmatig controleren.
Afhankelijk van de bandenspanning verandert het draagvlak van de band.
Wielen en banden
13
239