REMKO-serie WFK
Mogelijke warmtepompsystemen
Er zijn verschillende warmtepomp-systemen moge-
lijk:
Monovalent
Het gebouw wordt het hele jaar door uitsluitend
door middel van een warmtepomp verwarmd. Dit
systeem is vooral geschikt voor verwarmingsinstal-
laties met lage voorlooptemperaturen en wordt met
name toegepast in combinatie met aardwarmte/
water- en water/water-warmtepompen.
Mono-energetisch
De warmtepomp heeft een elektrische verwarming
om de pieklast op te vangen. Met de warmtepomp
wordt het grootste gedeelte van de warmtevraag
gedekt. Slechts op enkele dagen per jaar, bij zeer
lage buitentemperaturen, wordt er een extra elek-
trische verwarming aangezet die de warmtepomp
ondersteunt.
Bivalent parallel
De warmtepomp levert de volledige warmte tot een
bepaalde buitentemperatuur. Als de buitentempe-
ratuur onder deze waarde zakt, wordt er een
tweede verwarming bijgeschakeld die de warmte-
pomp ondersteunt. Hierbij wordt onderscheid
gemaakt tussen alternatieve bijverwarming met
olie- of gasverwarming en regeneratieve bijver-
warming met zonne-energie of een speciale hout-
kachel. Dit systeem kan voor alle verwarmingssy-
temen gerealiseerd worden.
Uitvoering
Voor de uitvoering en dimensionering van een ver-
warmingsinstallatie dient een precieze berekening
van de benodigde verwarmingscapaciteit voor het
gebouw volgens EN 12831 plaats te vinden. Ter
oriëntatie kan de warmtebehoefte ook aan de hand
van het bouwjaar en het type gebouw worden
Ä op pagina 43 hiernaast
bepaald. De tabel
geeft bij benadering de specifieke warmtebehoefte
van een aantal soorten gebouwen. Door deze
waarde te vermenigvuldigen met het te verwarmen
oppervlak wordt het benodigde vermogen van de
verwarmingsinstallatie verkregen.
Voor een exacte berekening dienen een aantal
zaken nader te worden bepaald. De transmissie-
warmtebehoefte, de ventilatiewarmtebehoefte en
een toeslag voor het opwarmen van drinkwater
geven samen het verwarmingsvermogen, dat
maximaal door de verwarmingsinstallatie geleverd
dient te worden.
Om de transmissiewarmtebehoefte te kunnen
bepalen, moeten de oppervlaktes van vloeren, bui-
tenwanden, ramen, deuren en het dak bekend zijn.
Verder dienen er gegevens te zijn over het
gebruikte materiaal, waarmee de verschillende
42
warmtedoorgangscoëfficienten (de zogenaamde
U-waarde) kunnen worden bepaald. Tenslotte
dienen ook de kamertemperatuur en de genor-
meerde buitentemperatuur, de laagste buitentem-
peratuur die gemiddeld in een jaar wordt bereikt,
bekend te zijn. De formule om de transmissie-
warmtebehoefte te bepalen is Q=A x U x (t
moet voor alle ruimte-omsluitende vlakken apart
worden berekend.
Bij de ventilatiewarmtebehoefte wordt rekening
gehouden met het aantal keren dat de opge-
warmde kamerlucht door koude buitenlucht wordt
vervangen. Behalve de kamer- en de genormeerde
buitentemperatuur zijn nodig het volume van de
ruimte V, het luchtverversingsgetal n en de speci-
fieke warmtecapaciteit c van lucht. De formule hier-
voor is: Q=V x n x c (t
-t
R
voor de levering van heet water per persoon
bedraagt volgens VDI 2067: 0,2 kW.
Voorbeeld
Als uitvoeringsvoorbeeld is gekozen voor een
woonhuis met 150 m² woonoppervlak en een
warmtebehoefte van 80 W/m² . Er wonen vijf per-
sonen in het huis. Het benodigd vermogen om het
huis te verwarmen bedraagt 11,5 kW. Plus een
drinkwatertoeslag van 0,2 kW/persoon maakt een
benodigde capaciteit van 11,5 kW. JAl naar gelang
de gebruikte energie moet er dan nog een toeslag
worden gedaan, om rekening te houden met even-
tuele spertijden. De dimensionering en het bere-
kenen van het bivalentiepunt van de warmtepomp
is grafisch weergegeven in het specifiek op de
voorverwarmingstemperatuur toegesneden vermo-
gensdiagram van de warmtepomp. (In het voor-
beeld 35 °C voor een vloerverwarming). Als eerste
worden de benodigde capaciteit bij de genor-
meerde buitentemperatuur (per locatie verschil-
lende laagste temperatuur van het jaar) en de ver-
warmingsgrens ingetekend. In het diagram met de
vermogenscurve (Afb. 46) wordt de verwarmings-
behoefte die aan de buitentemperatuur is gerela-
teerd, vereenvoudigd weergegeven als rechte lijn
tussen de hoogste verwarmingsbehoefte en het
begin dat er behoefte aan verwarming ontstaat.
Het snijpunt van de rechte lijn met de max. verwar-
mingsvermogenscurve wordt met een loodlijn op
de x-as bepaald, zodat daar de temperatuur van
het bivalentiepunt kan worden afgelezen (in het
voorbeeld bij ca. -3°C). Het minimaal benodigde
vermogen van de tweede warmtegenerator is het
verschil tussen de benodigde warmte en het maxi-
male vermogen van de warmtepomp op die dagen.
(In het voorbeeld is het benodigde vermogen om
de pieklast te dekken ca. 3 kW.)
-t
) en
R
A
). Een geschatte toeslag
A