De sonde opladen
OPMERKING
Het is normaal als de sonde tijdens het opladen warm aanvoelt. Als u de sonde van het laadblok
verwijdert vóór of direct na het voltooien van het opladen, wordt aanbevolen om de sonde voor het
gebruik te laten afkoelen. Omdat het systeem een begrenzing voor de patiëntcontacttemperatuur
hanteert en niet scant op of boven de 43 °C (109 °F), verkrijgt u een maximale scantijd als u de
sonde vóór het gebruik laat afkoelen.
Batterijlading van de sonde controleren
U kunt de lading van de batterij controleren met behulp van de batterij-indicatieknop en de batterij-indicatielampjes
op de sonde. In
Sonde [20]
ziet u waar deze zich bevinden.
Lichtpatroon
Alle 4 de lampjes aan
3 lampjes aan
2 lampjes aan
1 lampje aan
1e lampje knippert
De sondebatterijlading controleren met behulp van de sonde:
1. Druk op de batterij-indicatieknop om de batterij-indicatielampjes te bekijken.
2. Als het eerste lampje knippert, duidt dat aan dat de lading van de sondebatterij te laag is om het onderzoek uit
te voeren.
3. Als de lampjes helemaal niet knipperen:
a. Open de Butterfly iQ-app.
b. Ga naar het scanscherm.
c. Wacht 10 seconden totdat de knop 'Probleemoplossing uitvoeren' verschijnt.
d. Volg de stappen voor probleemoplossing.
De sondebatterijlading controleren met behulp van de Butterfly iQ-app:
• De toestand van de sondebatterij wordt bovenaan het beeldvormingsscherm weergegeven.
• Als de batterijlading te laag is, kunt u mogelijk geen onderzoek uitvoeren totdat de batterij weer is opgeladen.
Houd de batterij volledig opgeladen wanneer dat mogelijk is.
Het systeem opzetten
Tabel 1. Batterijladingsindicatielampjes sonde
Batterijlading bij benadering
87.5% - 100%
67.5% - 87.4%
37.5% - 67.4%
12.5% - 37.4%
<12%
26