3.8 Ingebruikname en kalibratie
Voordat de robotmaaier in gebruik wordt genomen, moet
er via het menu van de robotmaaier een opstartprocedure
worden uitgevoerd. Er wordt ook een automatische
kalibratie van het begeleidingssignaal uitgevoerd.
1. Open de klep van het bedieningspaneel door op
de STOP-knop te drukken.
2. Zet de hoofdschakelaar in stand 1.
Wanneer de robotmaaier voor het eerst wordt gebruikt,
wordt een opstartprocedure gestart . De volgende
gegevens moeten worden ingevoerd:
• Taal
• Land
• Datum
• Tijd
• Viercijferige PIN-code. Alle combinaties behalve
0000 zijn toegestaan.
Plaats de robotmaaier in het laadstation en druk op
START.
De robotmaaier begint nu met het kalibreren van de
maaihoogteafstelling. Wanneer dit is voltooid, zijn de
begeleidingsdraden gekalibreerd. Druk op START en
sluit de klep. De robotmaaier zal hierbij achterwaarts het
laadstation verlaten en vervolgens voor het laadstation
een kalibratieprocedure uitvoeren. Wanneer deze
procedure is voltooid, kan het maaien beginnen.
BELANGRIJKE INFORMATIE
Gebruik Memo op pagina 2 om de pin-
code te noteren.
3.9 Het dokken in het laadstation
testen
Controleer voordat u de robotmaaier gebruikt of deze
de begeleidingsdraad helemaal kan volgen tot aan het
laadstation en zonder problemen in het laadstation kan
dokken.
De testfunctie van de rotormaaier is te vinden in het menu
Installatie > Vind laadstations > Begeleiding > Meer > Test
begeleiding X. Voor meer informatie, zie Meer > Test op
pagina 58.
Als er meer dan één begeleidingsdraad wordt
geïnstalleerd, dan moet de test worden uitgevoerd voor
alle begeleidingsdraden.
Als er geen begeleidingsdraad wordt geïnstalleerd, dan
moet de test worden uitgevoerd op de begrenzingsdraad,
zowel rechtsom als linksom.
Het geleidingssysteem moet eerst zijn gekalibreerd om
bovenstaande test met succes te kunnen uitvoeren, zie
3.8 Ingebruikname en kalibratie op pagina 32.
Dutch - 32
1157866-36,420,430X,450X,NL_160315.indd 32
INSTALLATIE
2016-03-15 08:30:07