9.4 Wegen met tarra
De tarrawaarde kan zowel voor de referentieweegschaal als ook voor de
kwantiteitsweegschaal worden ingevoerd. Vóór het instellen van de tarrawaarde
dient de actieve weegschaal te worden gekozen, zie hoofdstuk 9.3.
9.4.1
Tarreren
De weegschaalcontainer stellen. Na succesvolle stabilisatiecontrole de toets
TARE drukken. De nulaanduiding en het symbool [] boven de aanduiding
NET verschijnen.
Het containergewicht wordt in het weegschaalgeheugen opgeslagen.
Het gewogen materiaal wegen, het netto gewicht verschijnt.
Nadat de weegschaalcontainer wordt weggenomen, verschijnt zijn gewicht als
een negatieve aanduiding.
Om de tarrawaarde te wissen dient het weegplateau te worden ontlast en de
toets TARE gedrukt.
Het tarreren kan willekeurige aantal keren worden herhaald, bijvoorbeeld bij het
wegen van enkele ingrediënten van een mengsel (bijwegen). De grens wordt
bereikt op het moment dat het hele weegbereik wordt gebruikt.
9.4.2
Numerieke invoer van het tarragewicht
De weegschaal ontlasten en op nul zetten.
Het bekende tarragewicht met een decimaal invoeren en de toets TARE
drukken.
Het ingevoerde gewicht wordt als het tarragewicht gememoriseerd en met een
minus teken afgelezen.
Het symbool [] boven de aanduiding NET verschijnt.
De gevulde weegschaalcontainer op de weegschaal stellen, het netto gewicht
verschijnt.
De tarrawaarde wordt opgeslagen totdat ze met de toets TARE wordt gewist.
De tarrawaarde wordt afhankelijk van de afleesbaarheid van de weegschaal
afgerond, d.w.z. voor de weegschaal met het bereik van max. 60 kg en de
afleesbaarheid 5 g verschijnt de ingevoerde waarde 103 g als –105 g.
38
CFS/CCS-BA-nl-1220