De vlam die wordt ontwikkeld op het oppervlak van de kop omvat
perfect het net bij de maximum werking. Hierdoor zijn hoge
moduleringsverhoudingen mogelijk, tot 6:1, en het gevaar op de
terugkeer van de vlam bij de minimum modulering wordt
vermeden.
De vlam wordt gekenmerkt door een uiterst compacte geometrie,
waardoor elk risico op contact tussen de vlam en de delen van de
ketel, en dus ook het risico op een slechte verbranding wordt
vermeden.
Door
de
structuur
van
verbrandingskamers ontwikkeld, zodat dit kenmerk wordt benut.
6.8
Eindcontroles (met brander in werking)
Open de thermostaat/drukschakelaar TL
Open de thermostaat/drukschakelaar TS
Koppel de draad van de ionisatiesonde los
Controleer of de mechanische blokkeringen van
de
afstellingsmechanismen
aangedraaid.
LET OP
6.9
Ionisatiestroom
De minimum stroom om de controledoos te doen werken is 5 µA.
De brander geeft een duidelijk hogere stroom, zodanig dat er
normaal geen controle nodig is.
de
vlam
worden
goed
Controledoos
Werking
Optimale ijkwaarden
MIN vermogen
CO
Methaan
8,0
GPL
9,5
6.7.1
Emissies
De emissiewaarden (volgens EN 676) van de branders liggen
kleine
beduidend onder de limieten opgelegd door de strengst normen.
De distributie van de vlam en de uitbreiding ervan over een ruim
oppervlak, maakt het mogelijk de vorming van de thermische
NOx, verantwoordelijk voor de vervuilende emissie, in de hand te
houden.
De brander moet stoppen met werken
De brander moet vergrendeld worden als gevolg van de
niet-ontsteking
zijn
Wanneer de ionisatiestroom toch gemeten moet worden, moet
de connector (CN1), aanwezig in de rode draad, geopend
worden en moet een microampèremeter geplaatst worden.
Connector
D5006
27
NL
MAX vermogen
(%)
O
(%)
CO
2
2
2
6,6
8,5
6,4
10,0
Sonde
(%)
O
(%)
2
5,7
5,6
Tab. K
Afb. 24
20098650