Functie van de
dodemanshendel
Opmerking: De motor wordt uitgeschakeld als u de stoel
verlaat zonder de handrem in te schakelen.
Motorstartvergrendeling: De motor start uitsluitend als
het rijpedaal in de
VRIJSTAND
maaiaandrijving op U
is gezet en de handrem in werking
IT
is gesteld. Als deze voorwaarden zijn vervuld, zal de motor
starten.
Motorvergrendeling: Als de motor loopt, dient u te blijven
zitten alvorens u de handrem kunt uitschakelen.
Vergrendeling aandrijving maaidek: De maaidekken
kunnen alleen ingeschakeld worden als u op de stoel zit. De
maaidekken worden uitgeschakeld als u langer dan 1 seconde
van de stoel komt. Om de maai-eenheid in te schakelen,
moet u weer plaatsnemen op de stoel en de schakelaar van de
maaiaandrijving eerst op
UIT
Opmerking: Als u tijdens het werk heel eventjes omhoog
komt uit de stoel, blijft de maai-eenheid gewoon werken.
U kunt de motor alleen starten wanneer de schakelaar van de
maai-eenheid
staat.
UIT
WAARSCHUWING
Gebruik de maaimachine niet als de
dodemansinrichting niet functioneert.
U moet onderdelen die niet werken altijd vervangen
en controleren of ze goed werken voordat u de
maaimachine gaat gebruiken.
VOORZICHTIG
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
De motor starten en stoppen
Belangrijk: U moet het brandstofsysteem ontluchten
voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer
start, de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was,
of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem
zijn uitgevoerd; zie
Het brandstofsysteem ontluchten
(bladz.
36).
staat, de schakelaar van de
en daarna op
zetten.
AAN
WAARSCHUWING
Alvorens de motor te starten moet u controleren of:
• U het hoofdstuk Veiligheidsmaatregelen in dit
handboek hebt gelezen en begrepen.
• Er niemand in het werkgebied is.
• De maaidekken uitgeschakeld zijn.
• De parkeerrem in werking is gesteld.
• Het rijpedaal in de vrijstand is.
Belangrijk: Deze machine is voorzien van een
startbeveiliging, zie
(bladz. )
Een koude motor starten
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, gebruik de
tractiepedalen niet (zo staat de machine in
schakel de handrem in en stel de gashendel in op 70 %.
2. Draai het contactsleuteltje op
controleer of het oliedruklampje en het acculampje
gaan branden.
3. Draai het contactsleuteltje op
(stand II) en controleer of het indicatielampje 'motor
voorverwarmen' oplicht. Houd 5 seconden vast om de
gloeibougies op te warmen.
4. Na het voorverwarmen van de gloeibougies draait u
het contactsleuteltje op
in deze stand om de motor te starten.
Opmerking: Laat de motor bij het starten langer dan
15 seconden draaien.
5. Laat het contactsleuteltje opnieuw naar stand
komen als de motor start.
6. Laat de motor op een laag stationair toerental lopen
totdat deze is opgewarmd.
1. Indicatielampje voorverwarmen motor
25
NEUTRAAL
(stand I) en
AAN
VOORVERWARMEN
(stand III) en houd u dit
START
1
Figuur 26
),
(I)
AAN
G018087