6
Inbedrijfname
6.1
Ontluchten van de binnenunit
VW1
Afb. 14 Binnenunit met intern elektrisch verwarmingselement en cv-installatie
[Z1]
CV-installatie (zonder mengventiel)
[1]
Warmtepomp, buitenunit
[2]
Handmatig ontluchtingsventiel
[PC0]
CV-pomp
[VC2]
Aftapkraan
[VC3]
Ventielen naar cv-installatie
[VL1]
Automatische ontluchter
[GC1]
Manometer
[SC1]
Vuilfilter
[VW1]
3-weg mengklep
[VW2]
Vulventiel
Zie afb. 14:
1. Sluit de voedingsspanning voor de warmtepomp en binnenunit aan.
2. "Alleen bijverwarming" activeren en waarborgen, dat de cv-pomp
PC1 draait.
3. Trek de PWM-stekker PC0 van de cv-pomp PC0 los, zodat deze met
het maximale toerental kan werken.
4. Functie "alleen bijverwarming" uitschakelen, wanneer geen lucht
meer uit VL1 of het handmatige ontluchtingsventiel boven op de elek-
trische verwarming komt. Handmatig ontluchtingsventiel sluiten
5. PWM-stekker PC0 op de circulatiepomp aansluiten.
6. Deeltjesfilter SC1 reinigen.
7. Tevens via de andere beluchtingsventielen de cv-installatie ontluch-
ten (bijvoorbeeld radiatoren).
EnviLine A/W Split E • 6720892202 (2020/06)
8. Controleer de druk op de manometer GC1 en, indien nodig, bijvullen
via het vulventiel VW2. De druk moet 0,3–0,7 bar boven de in het ex-
pansievat vastgelegde druk liggen.
9. Controleer, of de warmtepomp draait en geen alarmen worden gege-
ven.
6.2
Bedrijfsdruk van de cv-installatie instellen
Aanwijzing op manometer
1 bar
Minimale vuldruk. De installatiedruk moet bij een koude in-
stallatie ca. 0,2–0,5 bar boven de voordruk van het stik-
stofkussen in het expansievat gehouden worden. De
voordruk ligt doorgaans tussen 0,7–1,0 bar.
3 bar
Maximale vuldruk bij maximale temperatuur van het cv-wa-
ter: mag niet overschreden worden (het overstortventiel
Tabel 5 Bedrijfsdruk
▶ Voor zover niet anders opgegeven, tot 1,5–2,0 bar vullen.
▶ Wanneer de druk niet constant blijft, controleren of de cv-installatie
lekdicht is en de inhoud van het expansievat voldoende is voor de cv-
installatie.
Inbedrijfname | 6
wordt geopend).
17