2
Uw computer instellen - overzicht
Uw computer
configureren voor
afdrukken
Afdrukmethoden
Bij bepaalde methoden voor het afdrukken met de CX-printserver
gebeurt het volgende:
De job wordt bij een van de virtuele printers van de CX-
●
printserver ingediend. De job wordt gespoold en vervolgens
verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde jobflow van de
virtuele printer). Met deze methode kunt u met alle software,
bijvoorbeeld Adobe Acrobat, en met elke bestandsindeling
afdrukken vanaf elke Windows- en Mac-computer.
De job wordt naar een hot folder gesleept. De Job wordt
●
gespoold en verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde
jobflow van de corresponderende virtuele printer). Als u de hot
folder-methode gebruikt, kunt u de meeste PDL-bestanden
afdrukken, zoals PostScript-, PDF-, EPS-, Variable Print
Specification- en PPML-bestanden.
Versleep Microsoft Office-bestanden naar een speciale hot
●
folder en dien de bestanden vervolgens in om af te drukken.
Netwerkprinters
Wanneer u uw bestand met gebruikmaking van een virtuele printer
van CX-printserver wilt afdrukken, moet u de virtuele printer eerst
als een netwerkprinter op uw computer installeren.
Wanneer u een netwerkprinter op uw computer hebt geïnstalleerd,
kunt u bestanden indienen om af te drukken. De netwerkprinters
worden standaard geïnstalleerd met de
afdrukstuurprogrammasoftware. U kunt de standaardinstellingen
van de netwerkprinter zo wijzigen dat de PPD-parameters in plaats
van de afdrukstuurprogrammasoftware worden gebruikt.
De CX-printserver ondersteunt het afdrukken vanuit de volgende
besturingssystemen:
Mac OS X 10.4 en later
●
Microsoft Windows Server 2008, Microsoft Windows Server
●
2003, Microsoft Windows 7, Microsoft Windows Vista en
Microsoft Windows XP