∫ Onderwerp en opnameomstandigheid waarop het moeilijk is scherp te stellen
•
Snelbewegende onderwerpen, extreem helderen onderwerpen of onderwerpen zonder
contrast
•
Wanneer u onderwerpen opneemt door ramen of in de buurt van glimmende voorwerpen
•
Wanneer het donker is of wanneer er zich beeldbibber voordoet
•
Wanneer het toestel zich te dicht bij het onderwerp bevindt of wanneer u een beeld maakt van
zowel onderwerpen ver weg als onderwerpen dichtbij
Opnamen maken met uw favoriete instellingen.
Het toestel stelt automatisch de sluitertijd en de lensopening in volgens de helderheid van
het object.
U kunt beelden maken in grote vrijheid door verschillende instellingen in [OPNAME] menu
te veranderen.
•
Zet de hendel van de drive-functie op [
Stel de functieknop in op [
Druk de sluiterknop tot halverwege in om
scherp te stellen.
A Lensopening
B Sluitertijd
•
De diafragmawaarde en de sluitersnelheid worden
weergegeven (het zal rood knipperen als de correcte
belichting niet bereikt wordt, tenzij de flitser ingesteld is).
•
U zult geen foto's kunnen maken zolang de scherpte
niet ingesteld is, omdat [FOCUSPRIORITEIT] (P131)
aanvankelijk op [ON] staat.
Druk de ontspanknop helemaal in (verder
indrukken), en maak het beeld.
•
Het toegangslampje licht (P28) rood op wanneer er beelden op de kaart worden
opgenomen.
Aantekening
•
"
Ga naar
Het functiemenu [OPNAME] gebruiken
"
Menu
(P130) voor informatie over het wijzigen van de instelling tijdens het maken van
opnamen.
•
De sluitersnelheid wordt in de volgende gevallen automatisch tussen 15 seconden en 1/4000
van een seconde ingesteld.
–
Wanneer de [GEVOELIGHEID] ingesteld is op [ISO160].
(
: Programme AE-functie)
³
enkel)
] (
].
"
.
AB
"
(P118) of
Gebruik van het [VOORKEUZE]
Basiskennis
35
VQT3A43