Printer
TOESTAND
Het aanraakscherm is zwart
en het
stroomindicatielampje is
AAN
Het aanraakscherm is zwart
en het
stroomindicatielampje is UIT
Het aanraakscherm is wit
of toont het splashscreen
van het productmerk
Geen communicatie
Foute uitvoer
(onduidelijke karakters,
ontbrekende gegevens, enz.)
Een of meer Cartridges
stoppen met afdrukken
tijdens de afdruktaak.
PROBLEEM
Printer is in slaapstand
De printer werd uitgeschakeld,
maar de hoofdstroom werd nooit
uitgeschakeld.
De aan/uit-schakelaar is UIT. De
printer heeft geen stroom.
De printer wordt opgestart.
Onjuiste uitschakeling kan een
opstartprobleem hebben
veroorzaakt.
BELANGRIJK: Gebruik de functie
Shutdown (Uitschakelen) om de
printer veilig uit te schakelen.
Wacht tot de cursor op het scherm
verdwijnt of stopt met knipperen
voordat u de aan/uit-schakelaar
uitschakelt.
Foute instellingen of aansluiting
Verkeerde interface-instellingen of
slechte aansluiting.
Softwarefout.
Mogelijke statische ontlading.
Probleem met cartridge of de inkt is
op.
PROBLEMEN OPLOSSEN
OPLOSSING
Om de printer te wekken, drukt u op
een van de vier mechanische toetsen of
tikt u op het aanraakscherm.
Probeer de printer te wekken zoals
hierboven beschreven. Als de printer
niet reageert, schakel de
hoofdschakelaar uit. Wacht 20
seconden en schakel het apparaat in.
Controleer of het netsnoer is
aangesloten op de printer en een
werkend stopcontact.
De aan/uit-schakelaar is UIT.
Als de stroomindicatielampje niet
oplicht wanneer de hoofdschakelaar
wordt ingeschakeld, schakel dan de
hoofdschakelaar uit, trek de stekker uit
het stopcontact en controleer de
zekering(en).
Als het probleem aanhoudt, neem dan
contact op met de technische
ondersteuning.
Wacht 60 seconden.
Als het witte scherm langer dan 60
seconden wordt weergegeven, schakelt
u de hoofdschakelaar uit, koppelt u de
communicatiekabel(s) (USB, netwerk)
los, wacht u 20 seconden en schakelt u
het apparaat weer in.
Als het probleem aanhoudt, neem dan
contact op met de technische
ondersteuning.
Controleer de interface-instellingen en
aansluitingen.
Verwijder het printerstuurprogramma
en laad het opnieuw.
Controleer de interface-instellingen en
aansluitingen.
Controleer de software of de database
op de PC.
Pauzeer het afdrukken. Selecteer
records om opnieuw af te drukken.
Hervat het afdrukken.
Controleer/reinig/vervang de
inktcartridge.
HOOFDSTUK 5
89