20
G. UITGANG VOOR REGISTREERAPPARATEN
Het kanteelsignaal dat aanwezig is op de katade van B4 komt via
C51 op de basis van TS2, die is geschakeld als emittervolger. Aan
de emitter van deze transistor is de detectorschakeling aangesloten
die bestaat uit TS1, R145, R147, GR20, R141, R140, C50, C52, C53.
Transistor TS1 vormt een faseafhankelijke gelijkrichter. Aan de
collector van deze transistor wordt het gelijk te richten signaal van
TS2 toegevoerd en aan de basis is de kanteelspanning aanwezig, die
van de 150 V -wikkeling van de voedingstransformator wordt be-
trokken via het fasedraaiend netwerk R140/R141, C50 en de zener-
diode GR20. Naar gelang de fase van het signaal op TS2 ontstaat
over de condensatoren C52 en C53 een positieve of negatieve span-
ning. De polariteit van deze spanning komt overeen met die van de
ingangsspanning.
Met potentiemeter R150 kan de uitgangsspanning over een gebied
van circa 80-150 mV worden ingesteld. Voor bijzondere doeleinden
bestaat de mogelijkheid om door het verwijderen van R143 de
spanning tot ongeveer de dubbele waarde te verhogen. De instelling
op de gewenste spanning moet dan extern geschieden.
De spanning op de recorderuitgang is aan een kant met de aarde
van het apparaat verbonden.
Het
aanwijsinstrument
en de recorderuitgang kunnen tegelijkertijd
worden gebruikt.
H
VOEDING (Eenheid D)
Het voedingsgedeelte is elektronisch gestabiliseerd (regelbuis B7,
referentiebuis B8 en versterkbuis B7') en levert een gelijkspanning
van +240 V. Een spanning van +85 V kan van de anode van B8
worden afgenomen. Diode GR30 levert een negatieve spanning die
door zenerdiode GR31 op circa —7,5 V wordt gestabiliseerd.
De in punt F.2 genoemde compensatiespanning wordt met de po-
tentiometerschakeling R70, R74, R75 en R2 van de spanningen van
-~ 85 V en —7,5 V afgeleid. De keuzeweerstand R71 dient om het
regelgebied van R2 in te stellen.