19
E. POLARITEITSAANWIJZING (Eenheid E)
De aan de ingang toegevoerde gelijkspanning wordt door de chop-
per omgezet in een kanteelspanning. De chopperspoel wordt ge-
voed door wikkeling
S3
van de voedingstransformator. Dientenge-
volge heeft de spanning op de spoel dezelfde fase als de spanning op
de indicatorbuizen
B11
en
B12.
De anodewisselspanning wordt via
C19 en
C38
toegevoerd aan het stuurrooster van
B13.
Deze buis
versterkt de uitgangsspanning en afhankelijk van de fase van deze
wisselspanning zal die indicatorbuis gaan branden, waarvan de ano-
despanning en de roosterspanning in fase zijn. De fase van de wis-
selspanning wordt bepaald door de polariteit van de gemeten ge-
lijkspanning.
Er is een spanningsbron met twee wisselspanningen vereist, daar de
buizen niet zouden doven als er wel een gelijkspanning op de anode
aanwezig is en niet op het rooster.
F. COMPENSATIESCHAKELINGEN
1. De gelijkrichtschakeling
GR10, GR11, R121
en
R122
richt, be-
halve de te meten spanning, tevens alle brom- en ruisspanningen
gelijk, wat tot gevolg heeft dat de meter in de gevoeligste stan-
den een zekere vooruitslag vertoont. Deze vooruitslag kan met
de brompotentiometer
R78,
die parallel staat aan de gloeidraden,
op minimum woerden ingesteld.
Via weerstand
R108,
die afhankelijk van de fase óf aan het ene,
óf aan het andere uiteinde van potentiometer
R78
bevestigd kan
zijn, wordt een extra bromcompensatiespanning aan de kasode
van
B2
toegevoegd.
2.
Uit het voedingsgedeelte wordt via
R73
een spanning aan de
versterker toegevoerd, waardoor contactpotentialen en ther-
mische spanningen in de ingangsketen worden gecompenseerd.
Met
R2
kunnen de grootte en de polariteit van deze spanning
worden ingesteld.