De olievuldop (A) bevindt zich aan de linkerkant van de pomp
afdekplaat. Voor het gebruik van de pomp, oliepeil controleren
zoals beschreven in sectie 4.4. Olie toevoegen indien nodig.
De transportdop (B) bevindt zich aan de rechterkant van de
pomp afdekplaat. Voor het gebruik van de pomp, vervang de
transportdop (B) met de reservoir ontluchtingsbuis (C) en de
aanpassingsfi tting (D). Deze onderdelen worden los meegeleverd
met de pomp.
4.2 ZU4 Ontluchtdopinstallatie
Raadpleeg fi guur 3 voor de montageafmetingen om de pomp op
een stabiel oppervlak vast te zetten.
4-8 L (1-2 Gal.)
10 L (2,5 Gal.)
mm (in.)
mm (in.)
A
95 (3.75)
279 (11.0)
B
229 (9.00)
305 (12.0)
C
getapte gaten,
Ø 8,6 mm diameter doorgaande gaten
M8 x 1,25 6 mm
diep
(Opmerking: Reservoir gezien van onderaan)
C
A
Figuur 3, , Afmetingen
4.3 Elektrische Verbindingen
DE POMP IS IN DE FABRUIK UITGERUST MET DE GEWONE
ELEKTRISCHE STEKKER VOOR EEN SPECIFIEKE SPANNING,
HET WIJZIGEN VAN HET STEKKERTYPE MAG ALLEEN DOOR
EEN GEKWALIFICEERD TECHNICUS UITGEVOERD WORDEN,
MET INACHTNAME VAN ALLE PLAATSELIJKE EN NATIONALE
REGELS;
1.
De uitschakel- en schakelbeveiliging dient door de klant
uitgevoerd te worden.
115% te bedragen van de volledige motorstroom bij
maximum druk van de toepassing (zie Figuur 1).
2.
Voor
bijkomende
naar het identifi catieplaatje van de pomp met de
capaciteitsvermeldingen
4.4 Oliepeil
Vóór de pomp te starten, controleer het oliepeil. Als het oliepeil
laag is, verwijder de olievuldop (A) van de dekplaat (zie fi guur 2) en
voeg olie toe naargelang dat nodig is. Het reservoir is vol wanneer
het oliepeil is zoals aangegeven in fi guur 4.
20 L (5 Gal.)
40 L. (10 Gal)
mm (in.)
mm (in.)
396 (15.6)
480 (18.9)
305 (12.0)
305 (12.0)
B
Lijnschakelingsbeveiliging dient
informatie
wordt
verwezen
4 en 8 liter
Figuur 4, Peilglas
BELANGRIJK: Vul alleen olie bij wanneer alle systeemonderdelen
volledig ingetrokken zijn; anders bevat het systeem meer olie dan
het reservoir kan houden. Gebruik alleen Enerpac HF olie.
4.5 Hydraulische aansluitingen en verbindingen
Figuur 5
Schroef de slang(en) in de uitlaatpoort(en) van de klep (zie de
klepbehuizing voor identifi catie van de poort).
Breng de slang tot aan ventielpoort "A. "
Trek de slang terug naar ventielpoort "B" (indien van toepassing).
Meet ventielpoort "GA", "GB" of "GP."
("GA" meet de druk op de "A"-poort, "GB" meet de druk op de
"B"-poort, "GP" meet de pompdruk stroomafwaarts van de
systeemcontrole).
5.0 WERKING
1.
Controleer het oliepeil van de pomp, en voeg indien nodig
olie toe.
2.
Zorg ervoor dat het reservoir ontluchtingsbuis is geïnstalleerd
(zie sectie 4.1).
3.
•
Enkel Model VM22: Plaats de ventielhendel in de
terugtrekstand.
•
Modellen VM33M en VM43M: Plaats de ventielhendel in
de neutrale stand.
•
Model VM43-LPS alleen: Zet de klephendel in de
neutrale/stationaire stand.
4.
Sluit het apparaat op de netspanning aan.
5.
Voor werkingsinstructie voor het ventiel en de motor, zie
secties 5.1 – 5.3.
OPMERKING: De oliestroming wordt gecontroleerd door een
handbediend ventiel. De motor wordt gecontroleerd door een
schakelaar op de pomp of door een pendel.
38
Tank vol als
oliepeil
hier staat.
10 ann 40 liter
Wind 1-1/2 wikkelingen tefl ontape,
of een ander geschikt afdichtmiddel
om de hydraulische slangfi tting,
maar laat zoals in fi guur 5 getoond,
de eerste volledige schroefdraad
vrij van tape of afdichtmiddel.