PXE — pre-boot execution environment — Een WfM-norm (Wired for Management) die het mogelijk maakt computers in een netwerk die niet van een
besturingssysteem zijn voorzien, op afstand te configureren en starten.
R
RAID — redundant array of independent disks — Een methode om gegevensredundantie te bieden. Een paar veelgebruikte toepassingen van RAID zijn
RAID 0, RAID 1, RAID 5, RAID 10 en RAID 50.
RAM — random-access memory — Het primaire gebied voor de tijdelijke opslag van programma-instructies en gegevens. Gegevens die in het RAM zijn
opgeslagen, gaan verloren wanneer u de computer afsluit.
randapparaat — Hardware als een diskettestation, printer of toetsenbord die in de computer is geïnstalleerd of die daaraan is verbonden.
reismodule — Een plastic apparaat dat is ontworpen om in het modulecompartiment van een draagbare computer te passen en zo het gewicht van de
computer te verminderen.
resolutie — De scherpte en helderheid van een afbeelding die door een printer wordt afgedrukt of die op een beeldscherm wordt weergegeven. Hoe hoger de
resolutie, des te scherper het beeld.
RFI — radiofrequentie-interferentie — Storing die wordt gegenereerd op typische radiofrequenties in het bereik van 10 kHz tot 100.000 MHz.
Radiofrequenties liggen aan het lagere uiteinde van het elektromagnetische frequentiespectrum en hebben vaker met interferentie te maken dan de
stralingen op hogere frequenties, zoals infrarood en licht.
ROM — read-only memory (alleen-lezen-geheugen) — Geheugen waarin gegevens en programma's worden opgeslagen die niet kunnen worden verwijderd en
waarin de computer geen gegevens kan opslaan. ROM verliest in tegenstelling tot RAM geen gegevens als u de computer afsluit. Sommige programma's die
van essentieel belang zijn voor de werking van uw computer bevinden zich in het ROM-geheugen.
RPM — revolutions per minute — Het aantal toeren per minuut. De snelheid van vaste schijven wordt vaak in rpm gemeten.
RTC — real time clock — Een op batterij werkende klok op het moederbord die de datum en tijd bijhoudt nadat u de computer afsluit.
RTCRST — real-time clock reset — Een jumper op het moederbord van sommige computers die vaak kan worden gebruikt voor het oplossen van problemen.
S
SAS — serial attached SCSI — Een snellere, seriële versie van de SCSI-interface (in tegenstelling tot de oorspronkelijke parallelle SCSI-architectuur).
SATA — seriële ATA — Een snellere, seriële versie van de ATA (IDE)-interface.
ScanDisk — Een hulpprogramma van Microsoft waarmee u bestanden, mappen en het oppervlak van de vaste schijf op fouten controleert. ScanDisk wordt
vaak geactiveerd nadat u de computer hebt afgesloten omdat deze nergens meer op reageerde.
schrijfbeveiliging — Bestanden of media met schrijfbeveiliging kunnen worden gewijzigd. Gebruik schrijfbeveiliging als u wilt voorkomen dat gegevens worden
gewijzigd of vernietigd. U beschermt een 3.5-inch diskette tegen overschrijven door het schrijfbeveiligingsblokje naar de open-positie te schuiven.
SCSI — small computer system interface — Een zeer snelle interface die wordt gebruikt om apparaten op een computer aan te sluiten, zoals vaste schijven,
optische stations, printers en scanners. De SCSI kan een groot aantal apparaten aansluiten met één enkele controller. Toegang tot elk apparaat wordt
geregeld via een individueel identificatienummer op de SCSI-controllerbus.
SDRAM — synchronous dynamic random-access memory — Een type DRAM dat is gesynchroniseerd met de optimale kloksnelheid van de processor.
seriële poort — Een I/O-poort die vaak wordt gebruikt om apparaten als digitale handhelds of een digitale camera op de computer aan te sluiten.
Servicelabel — Een label met streepjescode op de computer die uw computer identificeert wanneer u Dell Support bezoekt op support.dell.com of wanneer u
Dell belt voor klantenservice of technische ondersteuning.
setupprogramma — Een programma dat wordt gebruikt om hardware en software te installeren en configureren. Bij de meeste softwarepakketten van
Windows wordt het programma setup.exe of install.exe meegeleverd. Het setupprogramma is niet hetzelfde als de systeemsetup.
SIM — Subscriber Identity Module. Een SIM-kaart bevat een microchip waarmee spraak- en gegevenstransmissies worden gecodeerd. U kunt SIM-kaarten
gebruiken in telefoons of draagbare computers.
slaapstand — Een stroombeheermodus waarbij alles in het geheugen wordt opgeslagen naar een gereserveerde locatie op de vaste schijf, waarna de
computer wordt uitgeschakeld. Wanneer u de computer opnieuw start, worden de geheugengegevens die naar de vaste schijf waren opgeslagen,
automatisch hersteld.
smartcard — Een kaart waarin zich een processor en een geheugenchip bevinden. Als een computer op smartcards is voorbereid, kunt u smartcards
gebruiken om gebruikers op de computer te verifiëren.
snelkoppeling — Een pictogram dat snelle toegang geeft tot veelgebruikte programma's, bestanden, mappen en stations. Wanneer u een snelkoppeling op
het bureaublad van Windows plaatst en op het pictogram dubbelklikt, kunt u de bijbehorende map of het bijbehorende bestand openen zonder dat u deze
eerst moet opzoeken. Snelkoppelingspictogrammen veranderen niets aan de locatie van bestanden. Als u een snelkoppeling verwijdert, blijft het
oorspronkelijke bestand gewoon staan. U kunt desgewenst ook de naam van het snelkoppelingspictogram wijzigen.
S/PDIF — Sony/Philips Digital Interface — Een bestandsindeling voor audio-overdracht, die het mogelijk maakt audio van het ene bestand naar het andere
over te dragen zonder deze te naar en uit een analoge indeling te converteren, wat de kwaliteit van het bestand zou kunnen aantasten.
standby-modus — Een energiebeheermodus die alle onnodige computerbewerkingen afsluit om energie te besparen.
stroomstootbeveiliging — Voorkom dat spanningspieken, zoals deze zich kunnen voordoen tijdens onweer, via het stopcontact de computer binnenkomen.
Stroomstootbeveiliging biedt geen bescherming tegen blikseminslag of stroomuitval (wanneer het voltage meer dan 20% lager ligt dan het normale
netstroomvoltage).