Starten, schakelen en stoppen
Explosieve dampen in de motorruimte kunnen brand of ontploffing veroorzaken en ernstig of dodelijk letsel
tot gevolg hebben. Laat daarom voordat u de motor start de motorruimventilator eerst ten minste vijf
minuten draaien of lucht de motorruimte gedurende vijf minuten.
NIEUWE MOTOREN OF MOTOREN DIE UIT STALLING ZIJN GEHAALD
Zie Motorinstallatie opnieuw vaarklaar maken.
BELANGRIJK: Denk aan het volgende:
•
De motor mag niet worden gestart zonder dat er water aan de zeewaterinlaatpomp wordt toegevoerd
(dit om beschadiging van de pomp of motor te voorkomen).
•
Gebruik de startmotor niet langer dan 30 seconden achter elkaar.
•
Schakel de aandrijfeenheid alleen als de motor stationair draait.
Verricht de volgende handelingen naar vereist:
Controleer alle onderhoudsitems die staan vermeld in Bedieningsschema.
Voer alle andere noodzakelijke controles uit die door uw dealer worden aangegeven of in de
handleiding voor de booteigenaar vermeld staan.
Zet de aandrijfeenheid helemaal omlaag/in.
Zet de bedieningshendel op neutraal.
KOUDE OF WARME MOTOR
Motoren met EFI hoeven voor het starten niet gechookt te worden. U kunt gaan varen zodra de motor is
gestart en regelmatig stationair draait.
NB: Motoren die langere tijd niet zijn gestart of waarop het brandstoffilter is vervangen, zullen bij de eerste
paar startpogingen soms niet blijven draaien. Zet de gashendel niet naar voren om de motor draaiende te
houden. Start de motor opnieuw op totdat hij regelmatig stationair draait: dat betekent dat het
brandstofsysteem is voorgevuld. Laat de motor op een temperatuur van 54 °C (130 °F) komen voordat u de
gashendel verstelt. Vaar pas met volgas nadat de olietemperatuur op 60 °C (140 °F) is gekomen.
VERZOPEN MOTOR
Zet de bedienings-/gashendel naar de stand voor 1/2 volgas. Zorg dat u klaar bent om het motortoerental tot
1000 - 1500 omw/min te verlagen zodra de motor aanslaat.
STARTPROCEDURE
1.
Draai de contactsleutel naar START. Laat de sleutel los wanneer de motor aanslaat en laat de
contactschakelaar terugkeren naar RUN.
2.
Controleer de oliedruk onmiddellijk nadat de motor is aangeslagen. Raadpleeg als de oliedruk niet
binnen het voorgeschreven bereik valt het hoofdstuk Specificaties, zet de motor onmiddellijk af en stel
de oorzaak van het probleem vast.
3.
Wacht als de motor koud is totdat hij regelmatig stationair draait voordat u gaat varen.
4.
Controleer (nadat de motor is warmgedraaid) op de watertemperatuurmeter of de motortemperatuur
niet abnormaal hoog is. Is dat wel het geval, zet de motor dan onmiddellijk af en bepaal de oorzaak
van het probleem.
5.
Controleer de werking van het laadsysteem.
6.
Inspecteer de motorinstallatie op lekkage van brandstof, olie, water en uitlaatgassen.
BEDIENING
WAARSCHUWING
!
34
nld