Als u vloerverwarming en parket hebt, mag de aanvoertemperatuur niet te hoog
worden. Anders bestaat het gevaar dat de parketvloer beschadigd raakt. Als u vloer-
verwarming hebt en stenen vloeren, mag MIN niet te laag zijn om 's zomers, als de
verwarming niet nodig is, te zorgen voor een comfortabele vloertemperatuur. Een
mogelijke oplossing om optimale temperaturen te realiseren, is het gebruik van een
shuntgroep voor vloerverwarming.
Als er in uw huis een kelder is, moet de MIN-waarde worden afgesteld op een
geschikte temperatuur voor de kelder in de zomer. Een voorwaarde om warmte in
de kelder te houden in de zomer is dat alle radiatoren over thermostaatkleppen
beschikken die de warmte in de rest van het huis uitschakelen. Het is van het groot-
ste belang dat het verwarmingssysteem en de radiatorkleppen goed op elkaar zijn
afgestemd. Aangezien klanten dit vaak zelf moeten doen, is het belangrijk dat u
de klant uitlegt hoe dit correct wordt uitgevoerd. Leg bovendien uit dat de waarde
voor WARMTESTOP omhoog moet worden bijgesteld voor zomerverwarming.
3.4.6
TEMPERATUUR
De warmtepomp kan een grafiek weergeven met de historie van de verschillende
sensortemperaturen en u kunt zien hoe deze op 60 meetpunten na verloop van tijd
zijn gewijzigd. Het tijdsinterval tussen de meetpunten kan worden bijgesteld van
één minuut tot één uur. Af fabriek is de instelling één minuut.
De historie van alle sensoren is beschikbaar, maar op de display van de kamersensor
wordt alleen de ingestelde waarde weergegeven. De integraalwaarde die wellicht
wordt weergegeven, is de energiebalans van het verwarmingssysteem.
3.4.7
INTEGRAAL
De warmtevraag in het huis hangt af van het seizoen en de weersomstandigheden
en is niet constant. De warmtevraag kan als temperatuursverschil worden uitge-
drukt en kan worden berekend met een integrale waarde als resultaat (warmte-
vraag). Het regelsysteem gebruikt verschillende parameters om de integrale waarde
te berekenen.
De warmtepomp wordt gestart bij een warmtetekort en er zijn twee integrale waar-
den, A1 (standaardwaarde = -60), die de compressor start, en A2 (standaardwaarde
= -600), die de bijverwarming start. Tijdens de warmteproductie wordt het tekort
verkleind en wanneer de warmtepomp stopt, veroorzaakt de inertie in het systeem
een warmteoverschot.
De integrale waarde is een meting van het oppervlak onder de tijdas en wordt uit-
gedrukt in graadminuten. In de figuur hieronder ziet u de fabrieksinstellingen voor
de integrale waarden van de warmtepomp. Wanneer de integrale waarde de inge-
stelde waarde voor INTEGRAAL A1 heeft bereikt, wordt de compressor gestart en
als de integrale waarde niet zakt maar blijft stijgen, wordt de bijverwarming gestart
wanneer de integrale waarde de ingestelde waarde heeft bereikt voor INTEGRAAL
A1+A2.
DHP-AX – 14
VUBMI110