Tab.48
Storingen
De brander start niet.
De brander start niet.
De motor start niet.
De motor start niet.
Mechanische geluiden.
Mechanische geluiden.
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
Geen ontstekingsvonk
De regeleenheid scha
kelt in de veiligheids
modus (rode led brandt
continu).
De regeleenheid scha
kelt in de veiligheids
modus (rode led brandt
continu).
De regeleenheid scha
kelt in de veiligheids
modus (rode led brandt
continu).
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
De pomp zuigt geen
olie aan.
Pompgeluiden.
Pompgeluiden.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
Slechte hygiëne van de
verbranding.
7719533 - v02 - 27112018
Mogelijke oorzaak
Geen spanning.
Geen geleiding tussen L1 en T1: Groene led op
de regeleenheid is uit terwijl er een thermostaat
vraag is.
Motor defect.
Defecte condensator.
Motorlagers beschadigd.
Wrijving op de turbine.
Kortsluiting op ontstekingselektroden.
Ontstekingselektrodes te ver uit elkaar.
Elektroden vuil, nat.
Elektrodekabels niet goed aangesloten.
Isolatie op de ontstekingselektroden defect.
Ontstekingselektrodekabels defect.
Ontstekingstrafo defect.
Vlamdetectiecel vuil.
Vlam uitgeblazen.
Ontstekingskabels of vlamdetectiecel defect.
Koppeling tussen pomp en motor beschadigd.
Filter, leidingen, of olielekkage.
Aansluitingen van olietoevoer/debiet zijn verwis
seld.
Afsluiters gesloten.
Filter of zeef in de tank verstopt.
De pomp zuigt lucht aan.
De pomp draait loos.
Afstelling niet correct.
te weinig lucht.
Verstuiver verstopt of versleten.
Oplossingen
Reset de veiligheidsthermostaat.
Controleer de zekeringen en de schakelaars.
Verhoog het setpunt van de thermostaten of de
regelaar (instellen boven de keteltemperatuur).
Vervang de branderautomaat.
Vervang de motor.
Vervang de condensator.
Vervang de motor.
Controleer de positie ervan.
Stel de afstand tussen de ontstekingselektroden
af.
Stel de afstand tussen de ontstekingselektroden
af.
Reinig of vervang de ontstekingselektroden.
Controleer de aansluitingen.
Vervang de ontstekingselektroden.
Vervang de ontstekingskabels.
Vervang de ontstekingstrafo.
Reinig de cel.
Corrigeer de afstelling van de brander.
Vervang de ontstekingskabels of de vlamdetec
tiecel.
Vervang de koppeling.
Vervang het filter.
Verander de aansluiting.
Draai de kleppen open.
Vervang het filter of de zeef.
Controleer de pakking van de toevoerleiding.
Reinig het filter en de toevoerleidingen.
Controleer de correcte dimensionering van de
leidingen.
Controleer of de leidingen niet geknikt of geplet
zijn.
Controleer de afstelling van de brander.
Corrigeer het luchtdebiet.
Vervang de verstuiver.
13 Bij storing
EFU-S
89