Ventilator monteren (Montage in de zijwand of in de tussenwand)
7
6
1
3
1 Ventilator behuizing
2 Aansluitstomp
3 Snapmoer
4 Bevestigingsschroef
5 Uitbreekopening (deel verwijderen)
6 Warmte-isolatiedeel (verwijderen)
7 Zijwand of tussenwand
8 Kroonstrip X9
Afb. 7
Monteren van de ventilator van de
behuizing
De ventilator van het huis moet van binnen
in de hiervoor bedoelde opening in de zij-
wand (ontluchting door luchtkanaal) of in de
tussenwand (ontluchting door flexibele slang
in luchtslang) worden aangebracht (zie afb. 7).
De tussenwand bevindt zich tussen het koel-
aggregaat en de verdamperventilator.
De elektrische aansluiting vindt aan de kroon-
strip X9 plaats.
Voor de montage moet de warmte-
pomp spanningsloos worden ge-
schakeld.
Paragraaf 3.3.2 „Geluidsemissie bij binnen-
opstelling" in acht nemen!
In een straal van 1 meter rondom
de warmtepomp mogen geen
ontstekingsbronnen aanwezig zijn.
Deze afstand moet eveneens in acht worden
genomen bij het installeren van de wamte-
pompmanager WPM.
Wanneer de warmtepomp in een gesloten
ruimte wordt geplaatst, waarin een ver-
warmingsinstallatie wordt bedreven die de
verbrandingslucht direct uit de ruimte ont-
trekt, is een extra ventilatie van de op-
stellingsruimte met een openingsdoorsnede
van 250 cm² noodzakelijk om de werking van
de gas- of oliebrander niet te belemmeren.
Zonder deze extra ventilatie kunnen geringe,
onvermijdbare ondichtheden aan de lucht-
aanzuigzijde, bijv. aan de slangaansluitstomp of
aan de warmtepomp, de luchtdruk in de ge-
sloten ruimte ontoelaatbaar laten dalen.
2
8
Luchtkanaal/-flexibele slang dimensioneren
Aan de ventilatoraansluiting moet met een buis
DN 100 en max. 1 bocht met een min. lengte van
500 mm worden begonnen (zie afb. 8). Daarna
kan op DN 70 (3) worden gereduceerd. Lengte
luchtkanaal vanaf de eerste bocht en aantal extra
bochten zie tabel.
DN 100
10 m -30 m
DN 70
Luchtkanaal monteren
Daarvoor moet van tevoren voor de muur-
doorvoer een opening (10) van ca. Ø110 mm
c.q. Ø75 mm op de luchtuittredezijde van de
warmtepomp (van de wind afgekeerde kant van
het gebouw) in de buitenmuur worden
aangebracht (zie afb. 8).
De muurdoorvoer moet licht hellen
naar buiten toe en boven het maaiveld
worden uitgevoerd (zie afb. 8).
Van buiten moet de muurdoorvoer van een
weerrooster (5) worden voorzien. Om con-
tactgeluid te vermijden, moeten de be-
vestigingsklemmen van de buizen en de muur-
doorvoer aan de buitenmuur tegen geluid
geïsoleerd worden uitgevoerd.
Het luchtkanaal moet met HT-buizen met lipaf-
dichtringen worden uitgevoerd.
Wanneer er andere buizen worden gebruikt,
moeten de scheidingsplaatsen zorgvuldig worden
afgedicht.
4
5
3
1 2
X9
Buislengte
Bochten
3
tot 10 m
4
tot 10 m
1
Flex-Slang in luchtslang monteren.
De ontluchting van het huis kan door de lucht-
slang, die bij binnenopstelling reeds aanwezig is
(luchtuittrede) plaatsvinden. Hiervoor moet
een flexibele luchtslang zoals getoond in afb. 9,
worden geïnstalleerd. De flexibele slang moet
op de gemarkeerde plaatsen (3) worden be-
vestigd (bijv. met geperforeerde banden).
De verdamper-ventilator mag in
geen geval met de slang in contact
komen
3.3 Geluidsemissie
3.3.1 Geluidsemissie bij de buitenopstelling
De warmtepomp is aan de luchtintredezijde en
aan de luchtuittredezijde luider dan aan de beide
gesloten kanten. Deze beide zijden mogen
daarom niet op geluidsgevoelige ruimten van het
huis (bijv. slaapkamers) worden gericht.
De richting van de luchtintrede moet zo mogelijk
met de hoofdwindrichting overeenstemmen, de
lucht moet dus niet tegen de wind worden
aangezogen.
Gazons en beplanting kunnen ertoe bijdragen de
uitbreiding van het geluid te reduceren. De
geluidsuitbreiding kan door dichte palissaden e.d.
gereduceerd worden.
De opstelling op resonerende vloeren (bijv.
tegels) en tussen reflecterende gebouwmuren
moet worden vermeden omdat deze een
verhoging van het geluidsdrukniveau kunnen
veroorzaken.
Er moet op gelet worden dat door de bodemplaat
van de warmtepomp en door de installatieopening
geen geluid naar buiten kan treden.
Het geluidsdrukniveau bij de buitenopstelling
bedraagt 68 dB(A) voor de WPL 25 KW en
69 dB(A) bij de WPL 30 KW.
Wanneer de warmtepomp alleen op een
strepenfundering is geplaatst moeten de open
funderingszijden worden gesloten.
3.3.2 Geluidsemissie bij de binnenopstelling
De warmtepomp mag niet direct onder of naast
woon- of slaapkamers worden geplaatst.
Een betere geluidsisolatie kan worden gerealiseerd
door middel van een betonnen funderingsplaat
met onderliggende rubberen mat of geluids-
absorberende platen (afb. 4).
De aansluiting van de aanvoer- en retourleiding
van de verwarming moet via flexibele drukslangen
(trillingsdempers) plaatsvinden (bestelnr. Zie para-
graaf 1.6).
Pijpbevestigingen en muurdoorvoeringen
moeten geluiddempend worden uitgevoerd.
De luchtintrede- en luchtuittrede-openingen in
de buitenmuren mogen niet op de ernaast gelegen
ramen van woon- en slaapkamers worden gericht.
9