Optie
HOLD (BLOKKEREN)
TRANSFER
(VERPLAATSEN)
5. Plaats het meegeleverde ventiel in de fitting aan de onderkant van de sensor. Zorg ervoor dat het
ventiel gesloten is.
6. Spoel de sensor als volgt met gedeïoniseerd water:
a. Vul de sensor met gedeïoniseerd water.
b. Open het ventiel om het gedeïoniseerde water uit de sensor te verwijderen en sluit het ventiel
vervolgens weer.
7. Meet de eerste kalibratiestandaard als volgt:
a. Gebruik een pipet om de sensor te vullen met de eerste kalibratiestandaard.
b. Open het ventiel om de kalibratiestandaard uit de sensor te verwijderen en sluit het ventiel
vervolgens weer.
c. Gebruik een pipet om de sensor te vullen met de eerste kalibratiestandaard.
d. Breng een stop aan in de fitting aan de bovenkant van de sensor.
e. Druk op bevestigen.
f. Wacht tot de waarde als respons in de verwachte waarde is veranderd (maximaal
60 seconden) en bevestig.
8. Voer de PAK-waarde van de eerste kalibratiestandaard in en druk op bevestigen.
9. Verwijder de stop aan de bovenkant van de sensor.
10. Open het ventiel om de kalibratiestandaard te verwijderen en sluit het ventiel vervolgens weer.
11. Spoel de sensor als volgt met gedeïoniseerd water:
a. Vul de sensor met gedeïoniseerd water.
b. Open het ventiel om het gedeïoniseerde water uit de sensor te verwijderen en sluit het ventiel
vervolgens weer.
12. Meet de tweede kalibratiestandaard als volgt:
a. Plaats de inhoud van de ampul in de lege kuvet. Houd de bovenste rand van de ampul tegen
de bovenste rand van de kuvet om de vloeistof in de kuvet te laten trekken.
b. Gebruik een tweede pipet om de sensor te vullen met de tweede kalibratiestandaard.
c. Open het ventiel om de kalibratiestandaard uit de sensor te verwijderen en sluit het ventiel
vervolgens weer.
d. Gebruik de tweede pipet om de sensor te vullen met de tweede kalibratiestandaard.
e. Breng een stop aan in de fitting aan de bovenkant van de sensor.
f. Druk op bevestigen.
g. Wacht tot de waarde als respons in de verwachte waarde is veranderd (maximaal
60 seconden) en bevestig.
13. Voer de PAK-waarde van de tweede kalibratiestandaard in en druk op bevestigen.
14. Bekijk het kalibratieresultaat:
• COMPLETE (VOLTOOID)—De sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten. De
helling- en/of offsetwaarden worden weergegeven op het display.
• FAIL (MISLUKT)—De kalibratiehelling of -offset bevindt zich buiten de toegestane limieten.
Voer de kalibratie opnieuw uit.
15. Als de kalibratie is voltooid, drukt u op bevestigen.
16. Verwijder de stop en het ventiel om de kalibratiestandaard te verwijderen.
17. Gooi de open ampul weg.
Beschrijving
De controlleruitgangen worden vastgezet op laatst gemeten waarden tijdens
de kalibratieprocedure.
De controlleruitgangen worden veranderd in de overdrachtwaarde tijdens de
kalibratieprocedure. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de SC1000-
controller om de overdrachtwaarde te wijzigen.
Nederlands 215