Ultra DX
Montage-, installatie- en gebruikershandleiding
2
Veiligheid
Dit hoofdstuk bevat een overzicht van alle belangrijke veiligheidsaspecten ter bescherming van personen en voor een veilig
en storingsvrij bedrijf. Naast de veiligheidsinstructies in deze handleiding volgens moeten de voor de opstelplaats van het ap-
paraat geldende veiligheidsvoorschriften, voorschriften voor veilig werken en voorschriften ter bescherming van het milieu
worden opgevolgd. De exploitant moet zorgen voor de maatregelen c.q. voorzieningen die in het hoofdstuk Onderhoud wor-
den genoemd (bv. wat betreft hygiëne)/
2.1
Gedrag in noodgevallen
Het apparaat bevat potentieel gevaarlijke vloeistoffen of gassen. De risicobeoordeling van de gebruiker moet een noodplan
bevatten voor het ontsnappen van het gebruikte gas.
2.2
Beoogd gebruik
De units worden gebruikt voor gedecentraliseerde verwarming en ventilatie van hallen en werkplekken in de industrie en
handel. Het apparaat moet worden aangesloten op het koel-/ventilatiesysteem op locatie en de afvalwater- en stroomvoor-
ziening op locatie in de te behandelen ruimte. Het apparaat mag alleen worden gevuld en gebruikt met het gespecificeerde
koudemiddel. De bedrijfs- en toepassingslimieten in hoofdstuk 2.2 [} 6] moeten in acht worden genomen.
Tot het beoogde gebruik behoort ook het opvolgen van alle gegevens in deze handleiding.
Instructies volgens EN 60335-1
Dit apparaat kan door kinderen vanaf 8 jaar en door personen met verminderde lichamelijke, sensorische of geestelijke
vaardigheden of gebrekkige ervaring en/of kennis worden gebruikt, als zij onder toezicht werken of instructies over het
veilige gebruik van het apparaat hebben ontvangen en de daaruit voortvloeiende gevaren hebben begrepen. Kinderen
mogen niet met het apparaat spelen. Reiniging en gebruikersonderhoud mogen niet door kinderen zonder toezicht wor-
den uitgevoerd.
Het apparaat is niet bestemd voor gebruik op plaatsen hoger dan dan 2000 m boven de zeespiegel.
Dit apparaat is bestemd voor toegankelijkheid voor het algemene publiek.
Elk ander verdergaand of ander gebruik dan het beoogde gebruik geldt als verkeerd gebruik.
Door elke verandering van het apparaat of door gebruik van niet-originele reserveonderdelen vervalt de garantie en de aan-
sprakelijkheid van de fabrikant.
2.3
Bedrijfs- en gebruiksgrenzen
Bedrijfsgrenzen
Koudemiddeltemperatuur min./max.
Luchtaanzuigtemperatuur min./max.
Luchtvochtigheid min./max.
Bedrijfsdruk max.
Tab. 1: Bedrijfsgrenzen
Bedrijfsspanning
Vermogensopname/stroomverbruik
Tab. 2: Bedrijfsspanning
Om de apparaten en het koelcircuit te beschermen, mogen alleen koudemiddelen in gedroogde en pure vorm worden ge-
bruikt. Het koudemiddel moet voor gebruik in koelinstallaties zijn goedgekeurd.
6
°C
°C
%
bar
230 V/ 50/60 Hz
Op het typeplaatje
10-120
10-40
15-75
siehe Typenschild